ECLI:NL:RBAMS:2021:5379

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
13/751628-21 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentiegarantie en asielaanvraag

Op 21 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Parket van de Rechtbank te Perpignan, Frankrijk. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 24 juni 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een penitentiaire inrichting en kon niet persoonlijk verschijnen op de zitting van 19 augustus 2021 vanwege een mogelijke Covid-19 besmetting. Tijdens de zitting op 21 september 2021 was de opgeëiste persoon wel aanwezig via telehoren, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. Het EAB betreft een vonnis van de strafrechtbank in Perpignan van 31 januari 2017, waarbij een vrijheidsstraf van zes jaar is opgelegd voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering, zoals vermeld in de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet het risico loopt op onmenselijke behandeling na overlevering.

Daarnaast heeft de rechtbank het verweer van de raadsman verworpen, die aanvoerde dat de opgeëiste persoon in aanmerking zou komen voor gelijkstelling met een Nederlander en dat er een terugkeergarantie moest worden verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldoende had aangetoond dat hij vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verbleef. Ook de lopende asielaanvraag van de opgeëiste persoon in Nederland werd niet als grond voor weigering van de overlevering geaccepteerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante artikelen van de OLW zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751.628-21 (EAB I)
RK nummer: 21/3688
Datum uitspraak: 21 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 maart 2017 door het Parket van de Rechtbank te Perpignan (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentie adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 19 augustus 2021
De behandeling van de vordering was gepland op de openbare zitting van 19 augustus 2021. De officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, is ter zitting verschenen. De opgeëiste persoon is niet (via telehoren) verschenen. Navraag bij de penitentiaire inrichting heeft uitgewezen dat hij mogelijk was besmet met Covid-19 en daarom in quarantaine was geplaatst. Zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht is wel verschenen ter zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om de zitting bij te wonen via telehoren.
Zitting 21 september 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 september 2021. Het verhoor (via telehoren) heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Franse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Franse en Algerijnse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de strafrechtbank Perpignan van
31 januari 2017 met parketnummer 13-030-077.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft onder onderdeel D 3.4 van het EAB het volgende verklaard:
De beslissing is niet persoonlijk aan betrokkene betekend, maar:
-
De beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
-
De betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
-
De betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of het beroep aan te tekenen, namelijk 10 dagen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

5.Artikel 6 OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander en dat daarom een terugkeergarantie moet worden verstrekt.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het beroep van de raadsman op gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander niet slaagt. Hij heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat de opgeëiste persoon vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft. De vrouw met wie de opgeëiste persoon voornemens is te gaan trouwen in Nederland heeft weliswaar schriftelijk verklaard dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar onafgebroken in Nederland zou verblijven, maar dit is niet met nadere stukken onderbouwd.
Gelet op het voorgaande staat het ontbreken van een terugkeergarantie niet in de weg aan het toestaan van de overlevering.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Detentiegarantie verstrekt; de opgeëiste persoon wordt niet gedetineerd in Nîmes
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (onder andere ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
In de e-mail van 22 juli 2021 heeft de
Substitut, Tribunal Judiciaire de Perpignan, Parquet, laten weten dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest te worden onderworpen.
Verweer raadsman verworpen
De raadsman heeft naar voren gebracht dat twee medeverdachten van de opgeëiste persoon in Frankrijk in detentie onder verdachte omstandigheden zelfmoord zouden hebben gepleegd. Daarbij heeft hij opgemerkt dat een hoge politiefunctionaris, die betrokken zou zijn bij de strafzaak tegen de opgeëiste persoon, corrupt zou zijn. Volgens de raadsman moet de overlevering van de opgeëiste persoon worden geweigerd, omdat hij gevaar zou lopen in detentie in Frankrijk dan wel zou de rechtbank de zaak moeten aanhouden om daar nader onderzoek naar te doen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt. De stellingen van de raadsman zijn op geen enkele wijze nader onderbouwd.
Artikel 11 OLW staat dus niet in de weg aan het toestaan van de verzochte overlevering.

7.Lopende asielaanvraag in Nederland

De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren dan wel de zaak aan te houden in verband met de lopende asielaanvraag van de opgeëiste persoon in Nederland.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de lopende asielaanvraag geen geslaagde grond oplevert voor weigering van de overlevering of aanhouding van de zaak.
De rechtbank verwijst naar artikel 9, eerste lid, Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking), 26 juni 2013,
PbEU L180/60, en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2010, zaak C-306/09, ECLI:EU:C:2010:626 (
I.B.), punt 43).

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan het Parket van de Rechtbank te Perpignan (Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.