ECLI:NL:RBAMS:2021:5374

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
13/751602-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel en weigeringsgronden

Op 23 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 3 maanden die de opgeëiste persoon moet ondergaan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, met name op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon niet op de zitting aanwezig was die leidde tot het vonnis in Hongarije en dat hij niet op de hoogte was van deze zitting. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was en dat hij de mogelijkheid had om hoger beroep aan te tekenen, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgrond was en dat de overlevering kon plaatsvinden. Daarnaast werd de detentieomstandigheden in Hongarije besproken, waarbij de rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar was voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij werd vastgesteld dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen andere belemmeringen waren voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751602-21, EAB-1
RK nummer: 21/3778
Datum uitspraak: 23 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 januari 2021 door
Pécs Regional Court(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 september 2021. Het verhoor heeft via een telehoorverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort en door een tolk in de Hongaarse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgement No. 14.B.652/2018/20 of the District Court of Pécs, dated 17 September 2019 and final on 14 April 2020 through Judgement No. 3.Bf.266/2019/6 of the Pécs Regional Court, reference: 14.B.652/2018/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en dient nog in het geheel te worden ondergaan.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting die tot het vonnis heeft geleid en daarvan ook niet op de hoogte was. Indien dit wel het geval zou zijn, dan had hij zeker hoger beroep ingesteld. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat, indien hij op de hoogte was geweest van de zitting, hij daar zeker naartoe zou zijn gegaan. Hij ziet graag dat de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld. De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren, dan wel de zaak aan te houden ten behoeve van nadere informatie, of een verzetsgarantie.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde is. Het vonnis in eerste aanleg is bij verstek gewezen, maar er blijkt van een tweede rechtsgang. Het EAB vermeldt immers dat het vonnis van 17 september 2019 van de ‘
district court’ onherroepelijk is geworden op 14 april 2020 door een arrest van het ‘
regional court’. Uit aanvullende informatie van 2 augustus 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon een oproep voor een zogenaamde ‘
council meeting’voorafgaande aan dat arrest in persoon in ontvangst heeft genomen. De aanvullende informatie vermeldt expliciet dat partijen die bij die gelegenheid niet aanwezig konden zijn, kenbaar konden maken op de zitting in hoger beroep wel aanwezig te willen zijn, hetgeen de opgeëiste persoon niet heeft gedaan. Nu de opgeëiste persoon in persoon is geïnformeerd over de zitting die heeft geleid tot het onherroepelijke vonnis is de situatie als bedoeld in artikel 12 onder a OLW aan de orde, zo concludeert de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de OP niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van ‘
the district court’ in Pécs heeft geleid, en dat deze beslissing - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan, terwijl evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Blijkens het EAB, alsmede aanvullende informatie van 2 augustus 2021, heeft de opgeëiste persoon een mededeling over een ‘
council meeting’, in het kader van de behandeling in hoger beroep, op 29 januari 2020 persoonlijk in ontvangst genomen. Partijen konden bij die gelegenheid verweren aandragen voor de hoger beroep-procedure en verzoeken om een zitting waarin de zaak ten gronde zou worden behandeld. Bij gebreke van dergelijke verweren of verzoeken heeft het ‘
regional court’ in Pécs op 14 april 2020 uitspraak gedaan, waarmee het vonnis onherroepelijk is geworden.
Uit de stukken blijkt niet of de zaak in hoger beroep ten gronde is behandeld, maar wel aangenomen kan worden dat dit in ieder geval mogelijk geweest zou zijn wanneer de opgeëiste persoon daarom had verzocht. Nu de mededeling over de genoemde ‘
council meeting’ bovendien persoonlijk door de opgeëiste persoon in ontvangst is genomen, bestaat naar het oordeel van de rechtbank voor weigering van de overlevering geen aanleiding.
Voor zover de zaak in hoger beroep ten gronde zou zijn behandeld, geldt namelijk dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12 onder a OLW en staat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.
Indien wordt aangenomen dat de zaak in hoger beroep niet ten gronde is behandeld, is voldoende gebleken dat de opgeëiste persoon ervan heeft afgezien om aanwezig te zijn bij een eventuele behandeling ten gronde in hoger beroep. Hij is immers, ondanks dat hij in persoon is opgeroepen, niet op de ‘
council meeting’ verschenen en heeft daarom geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om verweren aan te dragen en te verzoeken om een zitting in hoger beroep waarin de zaak ten gronde zou worden behandeld. In dat licht heeft de opgeëiste persoon door zijn handelen naar het oordeel van de rechtbank uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheid bij een behandeling ten gronde in hoger beroep. Naar het oordeel van de rechtbank is zijn verdedigingsrecht dan ook niet geschonden. De rechtbank ziet daarom af van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
3.2
Genoegzaamheid
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft ter zitting aangevoerd dat de opgeëiste persoon op 28 april 2018 weliswaar een voertuig heeft bestuurd onder invloed van onder andere MDMA, maar dat hij niet in bezit was van dit middel. Zij heeft verzocht de overlevering te weigeren vanwege ongenoegzaamheid van het EAB, dan wel de behandeling aan te houden ten behoeve van het stellen van nadere vragen op dit punt.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de opgeëiste persoon onder invloed van onder andere MDMA heeft gereden, hij in het bezit was van dit middel. Kennelijk wordt dit in Hongarije op deze wijze gekwalificeerd. De officier heeft geconcludeerd dat het EAB genoegzaam is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt dat aan deze vereisten is voldaan. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon een voertuig heeft bestuurd onder invloed van onder andere MDMA kan het bezit van dit middel impliceren. De rechtbank leest het EAB in deze zin. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten, gelet op de feitsomschrijving in het EAB, naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt, nu de feiten niet vallen onder het lijstfeit ‘illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen’. Overlevering kan in dat geval alsnog worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
  • overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.

5.Detentieomstandigheden

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat in detentiecentra in Hongarije een algemeen gevaar geldt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Volgens de opgeëiste persoon, die vaker in Hongarije gedetineerd zat, voldoen slechts een of twee instellingen aan de eisen, aldus de raadsvrouw. In de rest van de gevangenissen is sprake van overbevolking, slechte hygiëne en koud water. De raadsvrouw ziet steun voor deze bewering in een rapport van de Hungarian Helsinki Committee van 2020. De raadsvrouw stelt dat zekerheid moet worden gekregen dat de opgeëiste persoon in een van de twee detentiecentra die wel voldoen, terechtkomt.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 6 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3503, waarin zij oordeelde dat geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Hongarije voorhanden waren die zouden leiden tot het oordeel dat personen die op dit moment in Hongarije zijn gedetineerd, een reëel gevaar lopen onmenselijk of vernederend te worden behandeld.
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de situatie na overlevering, stelt de rechtbank voorop dat zij in eerdere uitspraken, waaronder naast de door de officier van justitie genoemde uitspraak ook haar uitspraak van 27 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6354), heeft geoordeeld dat niet langer sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen.
Zoals ook in de door de officier van justitie genoemde uitspraak staat vermeld, beschikte de rechtbank niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Hongarije die leidden tot het oordeel dat personen die op dat moment in Hongarije waren gedetineerd, een reëel gevaar liepen onmenselijk of vernederend te worden behandeld zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Zodanige gegevens zijn ook nu niet voorhanden; de verwijzing naar het rapport door de raadsvrouw is daarvoor onvoldoende. De detentieomstandigheden in Hongarije staan overlevering dan ook niet in de weg.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [naam opgeëiste persoon] aan
Pécs Regional Court(Hongarije).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.