ECLI:NL:RBAMS:2021:5308

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
13/751634-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot feiten van gekwalificeerde moord en verstoring van de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 september 2021 uitspraak gedaan op een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Suceava in Roemenië. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de opgeëiste persoon die wordt verdacht van twee feiten: gekwalificeerde moord gepleegd op 26 augustus 2006 en verstoring van de openbare orde gepleegd op 20 mei 2018. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure gevolgd, waarbij de verdediging en de officier van justitie hun standpunten hebben gepresenteerd.

Tijdens de zitting op 10 augustus 2021 werd de opgeëiste persoon vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om aanvullende informatie van de Roemeense autoriteiten te verkrijgen. In een tussenuitspraak op 24 augustus 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Op 7 september 2021 vond de voortzetting van de behandeling plaats, waarbij opnieuw de standpunten van de verdediging en de officier van justitie werden besproken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor feit 1 kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden zijn. Voor feit 2 heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure die tot het vonnis leidde en er geen garanties zijn verstrekt dat zijn verdedigingsrechten zijn gewaarborgd. De rechtbank heeft de overlevering voor feit 1 toegestaan en voor feit 2 geweigerd, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751634-21
RK nummer: 21/3388
Datum uitspraak: 7 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 maart 2021 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Suceava (Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1979,
opgegeven verblijfsadres: [adres]
gedetineerd in Justitieel Complex [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 10 augustus 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 24 augustus 2021
De rechtbank heeft op 24 augustus 2021 een tussenuitspraak gewezen waarin zij het onderzoek heeft heropend teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om informatie op te vragen bij de Roemeense autoriteiten in het licht van artikel 12 OLW.
Zitting 7 september 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 7 september 2021 in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In rubriek e) van het EAB staan de volgende twee feiten genoemd:
feit 1:gekwalificeerde moord, gepleegd op 26 augustus 2006;
feit 2:verstoring van de openbare orde en rust, gepleegd op 20 mei 2018.
In het EAB en de aanvullende informatie, te weten de brieven van 4 augustus 2021 en 2 september 2021 van de uitvaardigende justitiële autoriteit, wordt ten aanzien van feit 1 melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de
Botoșani County Courtvan 22 maart 2007 (referentienummer: no. 71/22.03.2007), onherroepelijk geworden bij arrest van de
Suceava Court of Appealvan 16 mei 2007 (referentienummer: no. 59/16.05.2007).
De opgeëiste persoon heeft op 5 februari 2014 bezwaar ingesteld tegen de tenuitvoerlegging van het arrest en verzocht om de toepassing van een gunstiger recht. Het arrest is vervolgens aangepast bij vonnis van de
Botoșani County Courtvan 27 maart 2014 (referentienummers: no. 212/27.03.2014; 496/40/20214) en onherroepelijk geworden op 15 april 2014. De
Botoșani County Courtheeft ten aanzien van feit 1 het voorwaardelijk opgelegde strafdeel, te weten een gevangenisstraf van 1263 dagen, omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Ten aanzien van feit 2 wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de
Suceava District Courtvan 23 september 2020 (referentienummers: no. 628/23.09.2020; 3742/314/2019). Dit vonnis is gedeeltelijk nietig verklaard en definitief gebleven door de strafrechtelijke beslissing van het Hof van Beroep Suceava van 10 maart 2021 (referentienummer: 239/10.03.2021).
De overlevering wordt met betrekking tot feit 1 verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zestien jaren. Van deze straf resteren volgens de aanvullende informatie nog 1263 dagen. De overlevering wordt met betrekking tot feit 2 verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde arresten.
Deze arresten betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gelet op artikel 12 OLW, met betrekking tot feit 1 – zakelijk weergegeven – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd gelet op artikel 12 OLW. Uit de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 2 september 2021 blijkt niet dat de opgeëiste persoon bij de behandeling in hoger beroep aanwezig is geweest en/of hij aldaar door een gemachtigde advocaat is vertegenwoordigd. Er is voorts door de Roemeense autoriteiten geen verzetgarantie afgegeven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat, onder verwijzing naar de aanvullende informatie van 2 september 2021, artikel 12 OLW niet in de weg staat aan de overlevering van de opgeëiste persoon. Dit geldt ook voor het vonnis van de
Botoșani County Courtvan 27 maart 2014, nu deze procedure zag op de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf.
De officier van justitie heeft zich, ten aanzien van feit 2, primair op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden teneinde op korte termijn aanvullende informatie te verkrijgen van de Roemeense justitiële autoriteit. De aanvullende informatie van 2 september 2021 voldoet op dit moment niet om de overlevering in het licht van artikel 12 OLW toe te staan, maar de officier van justitie heeft officieuze informatie ontvangen waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon zou zijn gedagvaard. Deze informatie kan echter in de huidige vorm niet aan de rechtbank worden overgelegd. Subsidiair, indien de rechtbank de behandeling van de zaak niet wenst aan te houden, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor dit feit dient te worden geweigerd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Gelet op de aanvullende informatie, te weten de brief 2 september 2021 van de uitvaardigende autoriteit, strekt het EAB ten aanzien van feit 1 tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Uit de aanvullende informatie blijkt verder dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces dat tot het vonnis van de
Botoșani County Courtvan 27 maart 2014 heeft geleid. De uitvaardigende autoriteit heeft ten aanzien van deze uitspraak echter aangegeven dat de procedure niet zag op de gegrondheid van de strafvervolging, maar op de tenuitvoerlegging van het arrest van de
Suceava Court of Appealvan 16 mei 2007. De rechtbank is daarom van oordeel dat het hierbij niet gaat om een procedure die aan artikel 12 OLW moet worden getoetst, omdat het Roemeense
Botoșani County Courtin die procedure niet heeft beschikt over een beoordelingsmarge zoals bedoeld in het arrest
Zdziaszek. [1] Deze procedure valt dan ook niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, danwel onder artikel 12 OLW.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank stelt vast dat het EAB ten aanzien van feit 2 strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Bij gebreke van nadere gegevens, in het bijzonder met betrekking tot (de wijze van) betekeningen van de datum en plaats van de zitting, of het verstrekken van de uitspraak, kan niet worden vastgesteld dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in dit geval voldoende zijn gewaarborgd.
De rechtbank ziet daarbij, gelet op het primaire standpunt van de officier van justitie, geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om aanvullende vragen te (laten) stellen aan de uitvaardigende autoriteit. Er zijn door het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Openbaar Ministerie (hierna: IRC) al tweemaal aanvullende vragen gesteld in het licht van artikel 12 OLW. De uitvaardigende autoriteit is daarbij voldoende gelegenheid geboden om zich uit te laten over de gang van zaken rondom het proces dat tot het arrest van 10 maart 2021 heeft geleid. Daarnaast zal de beslistermijn waarbinnen de rechtbank dient te beslissen over de overlevering ex artikel 22 OLW, eerste lid, jo. derde lid, OLW, op korte termijn verstrijken en kan deze niet verder worden verlengd.
De rechtbank zal daarom op grond van artikel 12 OLW de overlevering weigeren voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, opgelegd door het arrest van het Hof van Beroep Suceava van 10 maart 2021 (feit 2).

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit 1 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Feit 1 valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het dossier volgt dat op het feit naar het recht van Griekenland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Detentieomstandigheden Roemenië

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd in het licht van artikel 11 OLW. De detentieomstandigheden in Roemenië zijn dusdanig slecht dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB, nu de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn grondrechten worden geschonden. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt foto’s van facebook overgelegd die zien op de Roemeense detentie-instelling in Rahova en gewezen op het rapport betreffende Roemenië van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT-rapport) uit 2019.
Subsidiair, indien de rechtbank geen aanleiding ziet om de overlevering te weigeren, heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde vragen te stellen aan de Roemeense autoriteiten in het licht van de detentie-omstandigheden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. De documenten en het CPT-rapport waarnaar de raadsvrouw heeft verwezen, dateren uit 2017 en 2019. Er is recentere informatie beschikbaar. Uit de aanvullende informatie blijkt immers dat er door de Roemeense autoriteiten betreffende de opgeëiste persoon een uitgebreide detentiegarantie is gegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:463) waarin de huidige lijn ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemenië is verwoord. Kort gezegd, komt die rechtspraak erop neer dat sprake is van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen. Uit deze rechtspraak volgt dat in vele Roemeense zaken is gebleken dat opgeëiste personen tijdens de tenuitvoerlegging van de straf zeer waarschijnlijk zullen worden geplaatst in een detentie-instelling met een half-open regime, alwaar zij zullen beschikken over 2 m2 ‘
personal space’. Dit levert een sterk vermoeden op dat de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat vernederend zijn in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
In deze zaak blijkt uit de aanvullende informatie, te weten de brief van 4 augustus 2021 van de uitvaardigende autoriteit, onder meer dat de opgeëiste persoon na een eventuele overlevering in eerste instantie voor 21 dagen zal worden gedetineerd in
Bucharest Rahova Penitentiary, waar hem een ruimte van ten minste 3 m2 ter beschikking zal staan. Hierna zal de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk in het gesloten regime worden gedetineerd in
Iași Penitentiary. Nadat de opgeëiste persoon een vijfde van zijn straf heeft uitgezeten, kan hij in het semi-open regime worden geplaatst. In dat geval zal hij hoogstwaarschijnlijk worden geplaatst in
Botoșani Penitentiary. Indien hij gedurende de detentie-periode wordt geplaatst in het open regime, zal hij hoogstwaarschijnlijk worden geplaatst in
Iași Penitentiary.De Roemeense autoriteiten garanderen dat de opgeëiste persoon gedurende zijn gehele detentie-periode een individuele ruimte ter beschikking zal staan van ten minste 3 m2, exclusief sanitair.
Dit leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De detentieomstandigheden vormen in dit geval dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van feit 1 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Suceava (Roemenië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die is opgelegd wegens
feit 1(gepleegd op 26 augustus 2006), te weten een vrijheidsstraf voor de duur van 1263 dagen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat;
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die is opgelegd wegens
feit 2(gepleegd op 20 mei 2018), te weten een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, bij arrest van het Hof van Beroep Suceava van 10 maart 2021.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (