Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 mei 2019, met producties 1-18,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1-26,
- het tussenvonnis van 19 december 2019, waarbij een meervoudige comparitie is gelast,
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte wijziging eis, met producties 19-31, ingekomen op 7 april 2020,
- het proces-verbaal van de zitting van 19 november 2020 en de daarin genoemde, tot het procesdossier toegelaten, processtukken en producties,
- de eenstemmige schriftelijke uitlatingen van partijen op 2 december 2020 en de nadere schriftelijke toelichting daarop van Bavelaar van 7 december 2020,
- de akte van Bavelaar van 16 december 2020,
- de antwoordakte van KJC c.s. van 23 december 2020.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
voor zoverdie betrekking hebben op werkzaamheden die niet zien op door haar gemaakte beroepsfouten, op 1 april 2016 rechtsgeldig heeft verrekend met de door KJC c.s. op 1 april 2016 reeds geleden schade, (ook) deze schade nader op te maken bij
4.De beoordeling
Ik heb daarover wel in grote lijnen gesproken met Jan[= mr. van Balen, rechtbank]
(ik had nog geen contact met jullie direct en directe actie werd gevraagd). Maar Jan is hier geen enkel verwijt te maken, omdat het immers mijn taak was jullie te informeren. Indien onduidelijkheid is ontsta[a]n, is dat mij en niet Jan aan te rekenen.” KJC c.s. ziet dit als een erkenning van de door haar gestelde beroepsfout terzake van de beslaglegging, hetgeen Bavelaar betwist.