ECLI:NL:RBAMS:2021:5244

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
13-299312-20 en 99-000293-58 (vordering herroeping VI)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met geweld en vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 september 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met drie anderen betrokken was bij een straatroof. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot diefstal met braak, diefstal met geweld, afpersing en verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een straatroof op 19 september 2020, waarbij het slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen en een mes werd beroofd van zijn horloge, schoenen en telefoon. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en de bewijsvoering zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van de aangever [benadeelde partij 2] onbetrouwbaar was, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de feiten 1, 2, 3 en 4. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt bij de straatroof, wat leidde tot een bewezenverklaring van feit 5, diefstal met geweld en afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-299312-20 en 99-000293-58 (vordering herroeping VI) (Promis)
Datum uitspraak: 9 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 maart 2021, 12 mei 2021, 13 juli 2021 en 26 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rafik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort samengevat – van beschuldigd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1.het medeplegen van) poging tot diefstal met braak op 23 november 2020 door de voordeur van de woning van [benadeelde partij 1] te forceren met een breekijzer en de woning overhoop te halen;
2.het medeplegen van) diefstal met geweld (uit een auto) op 23 november 2020 van een Apple Watch, twee Cartier brillen, een ketting, een legitimatiebewijs, een kentekenbewijs, een Rabobank bankpas, een Canada Goose jas en een geldbedrag van [benadeelde partij 2] ;
3.het medeplegen van) afpersing van [benadeelde partij 2] op 23 november 2020 door hem te dwingen tot afgifte van een Volkswagen Polo met kenteken [kentekennummer 1] ;
4.verduistering van een Toyota Aygo met kenteken [kentekennummer 2] in periode van 6 november 2020 t/m 23 november 2020 van [autoverhuurbedrijf] ;
5.het medeplegen van) diefstal met geweld op 19 september 2020 van een Rolex horloge, een paar Dior schoenen en een telefoon van [benadeelde partij 3] en/of afpersing van [benadeelde partij 3] .
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de feiten 2, 3, 4 en 5 bewezen kunnen worden en dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot woninginbraak (feit 1), omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Hoewel zij de enigen in de omgeving waren, heeft het sporenonderzoek niets opgeleverd.
De diefstal met geweld en de afpersing van aangever [benadeelde partij 2] (feiten 2 en 3) kan bewezen worden, omdat de aangifte grotendeels wordt ondersteund door de andere bewijsmiddelen. Het alternatieve scenario van verdachte – inhoudende dat hij en medeverdachte [medeverdachte] de goederen van aangever hebben geleend voor een feestje om er patserig uit te zien en dat zij aangever daarvóór thuis hebben afgezet – is ongeloofwaardig. Aangever [benadeelde partij 2] heeft bij de rechter-commissaris ten stelligste ontkend dat hij de goederen vrijwillig heeft afgegeven. Beide verdachten hebben ook niets verklaard over waarom zij een foto van de internetbankierenapplicatie (hierna: bankapp) van aangever hebben gemaakt en ook een foto van zijn adresgegevens hebben gemaakt. Dit valt ook niet te rijmen met de verklaring van de verdachten dat aangevers zijn spullen en auto vrijwillig heeft afgegeven. Tevens valt op dat de verdachten pas vier respectievelijk vijf maanden na het incident met deze verklaring zijn gekomen en hun verklaringen dus op het dossier hebben kunnen afstemmen. Verder hebben beide verdachten geen getuigen willen opgeven die hun verhaal over het aanwezig zijn op het een feestje kunnen bevestigen.
De verduistering van de Toyota (feit 4) kan eveneens bewezen worden. De Toyota is door verhuurmaatschappij [autoverhuurbedrijf] als gestolen opgegeven. [huurster] , de huurster van de auto, heeft verklaard dat zij aan verdachte heeft gevraagd of hij de auto voor haar kon terugbrengen omdat zij ziek was. In de fouillering van verdachte is de autosleutel aangetroffen.
Ook de diefstal met geweld en de afpersing van aangever [benadeelde partij 3] (feit 5) kan bewezen worden, gelet op de aangifte, de camerabeelden en verschillende herkenningen van de verdachten door verbalisanten. Uit de aangifte en de camerabeelden volgt dat aangever onder dreiging van een vuurwapen en een mes door meerdere personen is beroofd van zijn horloge, telefoon en schoenen. Verdachte heeft bekend dat hij de schoenen van aangever heeft afgepakt. Het medeplegen kan ook bewezen worden. Uit het dossier blijkt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Elk van de verdachten heeft een significante bijdrage geleverd aan de straatroof.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van de feiten 1 tot en met 4. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte en zijn medeverdachte hebben geprobeerd om in te breken in de woning van [benadeelde partij 1] (feit 1). Bij verdachte en zijn medeverdachte zijn geen inbrekerswerktuigen aangetroffen. In de omgeving van de woning zijn wel een handschoen en een breekijzer gevonden, maar daarop zijn geen DNA-sporen van verdachte aangetroffen. Daarbij komt dat verbalisanten niet in de zijstraten hebben gekeken, waardoor niet kan worden uitgesloten dat er op dat moment ook andere personen in de omgeving waren.
Verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal met geweld (feit 2) en afpersing (feit 3) van aangever [benadeelde partij 2] , omdat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat zij de spullen en de auto van aangever hebben geleend, omdat zij naar een feestje gingen waar dames aanwezig waren en zij goed voor de dag wilden komen. Zij zouden contact met aangever opnemen om de spullen terug te brengen als ze klaar zouden zijn. Dat een foto is gemaakt van de bankapp en van een brief met daarop het adres van aangever is niet heel gek, omdat verdachte en zijn medeverdachte geld naar aangever wilden overmaken. Door een foto te maken van het adres konden ze de auto terugbrengen naar aangever. Tijdens het getuigenverhoor van aangever bij de rechter-commissaris is komen vast te staan dat aangever op meerdere punten heeft gelogen. Daarbij komt dat de politie nader onderzoek wilde doen naar de reisbewegingen en de telefoon van aangever (waaronder zijn Snapchat), maar daar heeft hij niet aan willen meewerken. Ook wilde hij geen contactgegevens geven van de vriend met wie hij in Amsterdam Zuidoost zou zijn geweest, waardoor het niet mogelijk was om zijn verklaring op dat punt te verifiëren. Verder is van belang dat aangever geen letsel had, terwijl hij stelt met het vuurwapen te zijn geslagen. Gelet op alle tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangever, wordt door de raadsman verzocht om deze verklaringen als onbetrouwbaar terzijde te schuiven.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de verduistering van de Toyota (feit 4). Verdachte had met [huurster] afgesproken om de auto op 23 november 2020 terug te brengen, maar dit was niet gelukt, omdat hij in de nacht van 22 op 23 november is aangehouden. Hij was er niet van op de hoogte dat de auto maar tot 13 november 2020 was gehuurd. Uit de getuigenverklaring blijkt ook niet dat zij verdachte daarvan in kennis heeft gesteld. Daarnaast levert het enkele niet op tijd terugbrengen van een gehuurde auto nog geen verduistering op.
Ten aanzien van de diefstal met geweld en afpersing van [benadeelde partij 3] (feit 5) heeft de raadsman bepleit om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Dit verweer wordt onder rubriek 6 besproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de poging tot woningbraak (feit 1)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de poging tot woningbraak (feit 1) niet bewezen kan worden. De enkele vaststelling dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de omgeving van de woning waren en nerveus leken, is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Nu het dossier geen andere bewijsmiddelen bevat die in de richting van verdachte wijzen, wordt verdachte vrijgesproken van feit 1.
Vrijspraak van de diefstal met geweld en afpersing van [benadeelde partij 2] (feiten 2 en 3)
De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn en daarom niet mogen meewegen voor het bewijs. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 23 november 2020 heeft aangever [benadeelde partij 2] aangifte gedaan. In de aangifte beschrijft hij dat hij op 23 november 2020 rond 01:00 uur thuiskwam in [straatnaam 1] in Amsterdam. Hij zat een paar minuten in de auto toen er twee jongens aan kwamen lopen en in zijn auto gingen zitten. Eén van de jongens had een vuurwapen bij zich. Hij kreeg ook een klap met het vuurwapen. Beiden jongens pakten zijn spullen af, waaronder een gouden ketting met hanger, telefoon, geld en Cartier brillen. Hij moest daarna uitstappen, waarna de jongens wegreden met zijn auto. Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij beide daders niet kende. Hij heeft gedetailleerde signalementen opgegeven van de daders, onder andere over hun lengte, huidskleur, gezichtsbeharing, kleur ogen en kleding.
Vervolgens is aangever op 12 april 2021 bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gelogen over de pleegplaats. Hij is eigenlijk in Amsterdam Zuidoost beroofd. De daders zouden hem hebben geslagen en toen moest hij naar zijn huis in [straatnaam 1] rijden. Hij heeft verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] wel kent, maar hem in die nacht van de beroving niet herkende als één van de daders omdat het donker was.
De rechtbank stelt vast dat aangever bij de rechter-commissaris een andere locatie als pleegplaats heeft genoemd dan in zijn aangifte. Verder is het opvallend dat aangever in eerste instantie verklaart medeverdachte [medeverdachte] niet te kennen, terwijl hij blijkt te kennen. Ook valt op dat aangever tijdens de aangifte een gedetailleerde omschrijving heeft gegeven van de daders, terwijl hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat het te donker was. Verder is er ook geen letsel bij aangever geconstateerd, terwijl hij heeft verklaard dat hij is geslagen met een wapen. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de aangifte te veel discrepanties bevat, waardoor de aangifte onbetrouwbaar is. Daarbij weegt mee dat aangever zijn telefoon niet heeft willen overhandigen om het een en ander te verifiëren. Daarbij komt verder dat het scenario zoals geschetst door verdachte en de medeverdachte – inhoudende dat zij de spullen van aangever hebben geleend – niet kan worden uitgesloten. Bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is ook geen wapen aangetroffen, terwijl ze vlak na het incident (ongeveer drie uur later) al zijn aangehouden.
Gelet op het voorgaande en aangezien het dossier geen andere stukken bevat die de verklaring van aangever kunnen onderbouwen, acht de rechtbank de diefstal met geweld (feit 2) en afpersing (feit 3) van aangever [benadeelde partij 2] niet bewezen. Verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken.
Vrijspraak van de verduistering van de Toyota (feit 4)
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van dit dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat de Toyota vóór 13 november 2020 moest worden teruggebracht bij [autoverhuurbedrijf] . Verdachte wordt daarom vrijgesproken van verduistering (feit 4).
Ten aanzien van de diefstal met geweld en afpersing van [benadeelde partij 3] (feit 5)
Uit de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat aangever [benadeelde partij 3] door meerdere mannen werd omsingeld. Eén van de mannen hield een wapen op hem gericht, twee andere mannen hielden hem bij zijn armen vast en een vierde man heeft een mes op hem gericht. Hierbij is hij ook geduwd en gevallen. Onder dreiging van de wapens en intimiderende woorden heeft aangever zijn horloge en schoenen afgegeven. Verdachte heeft bekend dat hij diegene was die de schoenen van aangever heeft gepakt. Vervolgens heeft één van de mannen die hem vasthield de kleding van aangever afgetast en zijn telefoon uit zijn broekzak gepakt.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is geweest van afpersing, doordat aangever door bedreiging met geweld zijn horloge en schoenen moest afgeven, en dat sprake is geweest van diefstal met bedreiging met geweld, doordat de telefoon van aangever uit zijn broekzak is weggenomen. Uit het voorgaande blijkt dat ook bewezen kan worden dat verdachte en de medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt. Elk van hen heeft namelijk een significante bijdrage geleverd aan de straatroof. Kortom, het medeplegen van diefstal met geweld en afpersing (feit 5) wordt bewezen verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
5.
op 19 september 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld bestond uit
- het tonen en op het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 3] gericht houden van een vuurwapen en dit vuurwapen te laden en
- voornoemde [benadeelde partij 3] (aan de achterkant) vast te houden aan de armen en
- het (dreigend) zeggen van de woorden: 'Geef me je horloge' en
- het (dreigend) zeggen van de woorden: 'Je schoenen ook' en
- het tonen en op het (lichaam van) voornoemde [benadeelde partij 3] gericht houden van een mes en
- het houden van een mes tegen de buik van voornoemde [benadeelde partij 3] en
- het aftasten van de kleding van voornoemde [benadeelde partij 3] (teneinde na te gaan of voornoemde [benadeelde partij 3] meer waardevolle spullen bij zich droeg);
en
hij op 19 september 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten de Karspeldreef, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een Rolex horloge en een paar schoenen, dat aan die [benadeelde partij 3] toebehoorde, welke bedreiging met geweld bestond uit
- het tonen en op het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 3] gericht houden van een vuurwapen en dit vuurwapen te laden en
- voornoemde [benadeelde partij 3] (aan de achterkant) vast te houden aan de armen en
- het (dreigend) zeggen van de woorden: 'Geef me je horloge' en
- het (dreigend) zeggen van de woorden: 'Je schoenen ook' en
- het tonen en op het (lichaam van) voornoemde [benadeelde partij 3] gericht houden van een mes en
- het houden van een mes tegen de buik van voornoemde [benadeelde partij 3] en
- het aftasten van de kleding van voornoemde [benadeelde partij 3] (teneinde na te gaan of voornoemde [benadeelde partij 3] meer waardevolle spullen bij zich droeg).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de beroving van [benadeelde partij 3] (feit 5) sprake was van psychische overmacht. Verdachte heeft verklaard dat hij de opdracht heeft gekregen om aangever te beroven en dat hij zich op dat moment bedreigd voelde vanwege het vuurwapen dat één van de medeverdachten bij zich had. Door het handelen van de medeverdachte(n) was dus sprake van een ernstige van buiten komende drang, waardoor verdachte zich gedwongen zag de beroving te begaan. In de gegeven omstandigheden kon van verdachte redelijkerwijs niet worden gevergd daaraan weerstand te bieden. Hij moet dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen sprake is van een overmachtssituatie. Noch uit het dossier noch uit de beelden volgt dat verdachte onder druk is gezet om aan de beroving van [benadeelde partij 3] (feit 5) deel te nemen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Door de raadsman is een beroep gedaan op psychische overmacht. Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat op het moment van handelen van verdachte sprake was van een van buiten komende drang, waaraan hij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Noch in de verklaring van verdachte noch in de overige inhoud van het dossier zijn aanknopingspunten te vinden voor de stelling dat verdachte onder zodanige psychische druk heeft gestaan, waardoor redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd dat hij anders zou handelen dan hij heeft gedaan. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder de feiten 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel. Verder heeft hij verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tot slot is aangevoerd dat sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte, wat tot matiging van de straf moet leiden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met drie anderen schuldig gemaakt aan een straatroof op de openbare weg, waarbij het slachtoffer werd omsingeld door vier mannen en – onder dreiging van een vuurwapen en een mes – werd beroofd van zijn Rolex horloge, schoenen en telefoon. Door zo te handelen hebben verdachte en zijn mededaders geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen nog geruime tijd last houden van psychische klachten. Daarbij komt dat dit soort delicten ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg brengen. Uit de aangifte en de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt ook dat het voorval het slachtoffer niet in de koude kleren is gaan zitten.
Onrechtmatige aanhouding/inverzekeringstelling?
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt dat de verbalisanten op 23 november 2020 om 03:37 uur ‘s nachts afgaan op een melding dat er een inbraak gaande zou zijn op [straatnaam 2] te Amsterdam. Ter plaatse aangekomen zien zij twee personen lopen, naar later blijkt verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Zij zien dat de twee personen schichtig om zich heen kijken en zich nerveus bewegen. Als verbalisanten de twee personen staandehouden en vragen waarom zij daar midden in de nacht aanwezig zijn, antwoordt verdachte dat hij een afspraak met een vriend heeft, maar diens naam niet weet en niet precies weet waar de afspraak was. In het licht van deze omstandigheden was er een redelijk vermoeden van schuld en waren verbalisanten naar het oordeel van de rechtbank gerechtigd om verdachte aan te houden. De aanhouding en daaropvolgende inverzekeringstelling is dus rechtmatig geweest. Het verweer dat sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding en inverzekeringstelling wordt dan ook verworpen.
Persoon van de verdachte
Verder is gekeken naar het strafblad van verdachte van 22 maart 2021. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 26 juli 2021, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster C. Kleine . Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Betrokkene pleegt stelselmatig delicten en liep ten tijde van de huidige verdenkingen in een voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). De reclassering ziet een man die vriendelijk is in het contact, maar die psychologisch onderzoek geweigerd heeft waardoor het onduidelijk is gebleven of er sprake is van psychische problematiek. Betrokkene geeft aan dat hij met name problemen heeft ten aanzien van wonen en werk en heeft praktische hulpvragen aan de reclassering. Hij is niet gemotiveerd voor behandeling, hij geeft aan dat hij geen psychische problemen heeft en dat het traject eerder niet lukte omdat hij daarvoor moest reizen en hij dit niet kon betalen. Opvallend is dat hij daarbij van mening is dat “anderen/ de reclassering”, zaken beter moeten regelen, anders heeft hij geen echte keuze/kans. De reclassering is van mening dat betrokkene hiermee weinig tot geen eigen verantwoordelijkheid neemt, wat de reclassering zorgelijk acht. De kans op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwoorden wordt door de reclassering ingeschat als hoog. De reclassering heeft zorgen over de houding van betrokkene en over de wijze waarbij hij omgaat met conflictsituaties. Betrokkene lijkt zich niet te willen houden aan de voorwaarden die eerder zijn opgelegd in kader van een VI.
LOVS
Door de rechtbank is ook aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken in het ‘Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht’ (LOVS). Het oriëntatiepunt voor ‘een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging, waarbij sprake is van recidive’ wijst op een gevangenisstraf van 8 maanden. Strafverzwarend weegt mee dat bij de straatroof ook gebruik is gemaakt van een vuurwapen en een mes en dat de straatroof is gepleegd door meerdere personen.
De straf
Alles overziend wordt aan verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, opgelegd. De rechtbank ziet – gelet op het reclasseringsrapport – geen reden om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 cilinderslot, G5998697;
  • 1 kozijn, G5998698.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De hiervoor genoemde in beslag genomen voorwerpen moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juni 2019, onder parketnummer 01-845529-18, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte is bij besluit van 28 januari 2020 op grond van artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 onder a WvSv).
Bij de stukken bevindt zich de op 2 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 01-845529-18, met v.i.-zaaknummer 99-000293-58.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 244 dagen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 55, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder de feiten 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 5:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • Eén cilinderslot, vallende onder goednummer 5998697;
  • Eén kozijn, vallende onder goednummer 5998698.
Wijst toe de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (met v.i.-zaaknummer 99-000293-58).
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 244 (tweehonderdvierenveertig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Mannen, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J. Thomas, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2021.
[(...)]