ECLI:NL:RBAMS:2021:5243

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
13-300990-20 en 99-000053-58 (vordering herroeping VI)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met geweld en afpersing door meerdere verdachten met gebruik van vuurwapen en mes

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met drie anderen betrokken was bij een straatroof. De feiten vonden plaats op 19 september 2020, waarbij het slachtoffer op de openbare weg werd omsingeld door vier mannen. Onder bedreiging van een vuurwapen en een mes werd het slachtoffer beroofd van zijn Rolex horloge, een paar Dior schoenen en een telefoon. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 4 maart, 7 mei en 26 augustus 2021, waarbij de vordering van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, en de verdediging door raadsvrouw mr. N. El Farougui aan bod kwamen.

De tenlastelegging omvatte het medeplegen van diefstal met geweld en afpersing, alsook het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de diefstal met geweld en afpersing bewezen kon worden op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en herkenningen door verbalisanten. De verdediging betwistte de herkenning en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank oordeelde echter dat de herkenningen betrouwbaar waren en dat de verdachte een significante rol had gespeeld in de straatroof.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van een wapen en munitie, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deze had. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-300990-20 en 99-000053-58 (vordering herroeping VI) (Promis)
Datum uitspraak: 9 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 maart 2021, 7 mei 2021 en 26 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort samengevat – van beschuldigd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1.het medeplegen van) diefstal met geweld op 19 september 2020 van een Rolex horloge, een paar Dior schoenen en een telefoon van [persoon] en/of afpersing van [persoon];
2.het medeplegen van) het voorhanden hebben van een revolver en vijf patronen op 25 november 2020.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat feit 1 bewezen kan worden en dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De diefstal met geweld en de afpersing van aangever [persoon] (feit 1) kan bewezen worden gelet op de aangifte, de camerabeelden en verschillende herkenningen van de verdachten door verbalisanten. Uit de aangifte en de beelden volgt dat aangever onder dreiging van een vuurwapen en een mes door meerdere personen is beroofd van zijn horloge, telefoon en schoenen. Verdachte is door twee verbalisanten herkend als één van de daders. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 11 oktober 2020 een foto van verdachte gemaakt toen hij hem op straat tegenkwam. Verdachte draagt op de foto eenzelfde soort bril als één van de daders van de straatroof. Daarnaast zijn er tijdens de zitting van 7 mei 2021 enkele foto’s van de tatoeages van verdachte gemaakt. Verbalisant [verbalisant 2] heeft een aanvullend proces-verbaal opgemaakt waaruit blijkt dat op de camerabeelden bij één van de daders eenzelfde tatoeage te zien is. Hieruit volgt dus dat verdachte één van de daders is. Het medeplegen kan ook bewezen worden. Uit het dossier blijkt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Elk van de verdachten heeft een significante bijdrage geleverd aan de straatroof.
Verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een wapen en munitie (feit 2). Op de zitting van 4 maart 2021 is door het Openbaar Ministerie al toegezegd dat geen bewezenverklaring ten aanzien van feit 2 zou worden gevorderd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en 2. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de diefstal met geweld en afpersing van [persoon] (feit 1) bevat het dossier geen aanwijzingen waaruit de betrokkenheid van verdachte volgt. Het bewijs is uitsluitend gebaseerd op herkenningen door verbalisanten. Uit diverse uitspraken volgt dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Allereerst bevatten de camerabeelden onvoldoende onderscheidende uiterlijke kenmerken om verdachte daarop te kunnen herkennen. Verdachte herkent zichzelf ook niet op de beelden. Voorts moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verbalisanten. Zo blijkt niet of verbalisant [verbalisant 3] verdachte ooit in levenden lijve heeft gezien of gesproken. Verbalisant [verbalisant 1] heeft daarnaast uitdrukkelijk geverbaliseerd dat hij verdachte niet heel goed kent. De frequentie van contacten tussen hen is minimaal geweest. Verbalisant [verbalisant 1] heeft ook nog een aanvullend proces-verbaal opgesteld waarin hij zegt dat hij geen staandehouding heeft verricht en niet de identiteit middels een identiteitsbewijs heeft gecontroleerd. Tot slot noemt verbalisant [verbalisant 1] geen specifieke en concrete gelaatskenmerken, behalve het hebben van een snorretje dan wel sikje. Deze herkenning berust dan ook niet op voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken. De herkenning door verbalisant [verbalisant 4] blijkt geen zelfstandige herkenning te zijn geweest en de door hem genoemde kenmerken zijn te algemeen en summier geformuleerd. Verder kan het proces-verbaal omtrent de tatoeage van de vioolsleutel niet bijdragen aan de overtuiging dat verdachte de afgebeelde dader is, omdat veel jongens uit zijn buurt en vriendenkring deze tatoeage ook hebben.
Daarnaast bevat het dossier contra-indicaties dat verdachte één van de daders is. Uit het dossier volgt dat één van de daders een blauwe Cartier zonnebril en een bedrukte Fendi jas droeg. De woning van verdachte is doorzocht en deze twee goederen zijn niet bij hem aangetroffen. Verder menen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] hem te herkennen aan de zonnebril, maar het lijkt er op dat er verschillende zonnebrillen worden bedoeld.
Indien de rechtbank toch komt tot een bewezenverklaring, wordt verzocht om verdachte gedeeltelijk vrij te spreken van ‘het tonen en houden van een mes tegen het lichaam dan wel de buik van aangever’, nu uit de camerabeelden niet blijkt dat er een mes in het spel was.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een wapen en munitie (feit 2), omdat er geen DNA-match van verdachte op het wapen is aangetroffen en uit het dossier niet volgt dat hij bewust het wapen of de munitie aanwezig heeft gehad of daarover de beschikkingsmacht had.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de diefstal met geweld en afpersing van [persoon] (feit 1)
Uit de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat aangever [persoon] door meerdere mannen werd omsingeld. Eén van de mannen hield een wapen op hem gericht, twee andere mannen hielden hem bij zijn armen vast en een vierde man heeft een mes op hem gericht. Hierbij is hij ook geduwd en gevallen. Onder dreiging van de wapens en intimiderende woorden heeft aangever zijn horloge en schoenen afgegeven. Vervolgens heeft één van de mannen die hem vasthield de kleding van aangever afgetast en zijn telefoon uit zijn broekzak gepakt. De vraag is of verdachte één van de daders is geweest. Uit het dossier blijkt dat verdachte is herkend door twee verbalisanten. De herkenning van verdachte door verbalisanten wordt echter betwist door de raadsvrouw.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Daartoe dient eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Verder is van belang hoe goed de verbalisant de persoon op de beelden kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden en de ‘stills’ daarvan van voldoende kwaliteit zijn om daarop een verdachte te kunnen herkennen. Op de camerabeelden/‘stills’ zijn namelijk voldoende onderscheidende (gezichts)kenmerken zichtbaar. Verder blijkt dat de herkenning door verbalisant [verbalisant 1] – naast de ‘stills’ – ook gebaseerd is op de bewegende videobeelden en dat beide verbalisanten verdachte kennen vanuit hun werkzaamheden. Verbalisant [verbalisant 3] herkent hem van zijn werkzaamheden als agent in werkgebied Bijlmermeer en uit diverse politieonderzoeken. Hoewel verbalisant [verbalisant 1] heeft gezegd dat hij verdachte niet zo heel goed kent, (her)kent hij hem wel vanuit zijn werkzaamheden als hoofdagent en als tactisch rechercheur bij het basisteam Bijlmermeer. Beide verbalisanten herkennen verdachte aan het totaalbeeld van zijn kenmerken, waarbij zij meerdere specifieke kenmerken hebben benoemd. Al met al vindt de rechtbank de herkenningen door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] dan ook betrouwbaar.
Daarnaast zijn op de zitting van 7 mei 2021 foto’s gemaakt van de tatoeages van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte een tatoeage van een vioolsleutel (muzieknoot) in zijn nek heeft. Verbalisant [verbalisant 2] heeft naar aanleiding hiervan de camerabeelden bekeken en zag in de nek van één van de daders een tatoeage in de vorm van een muzieknoot. De grootte, de plek en de vorm van de tatoeage komt overeen met de tatoeage in de nek van verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte één van de daders is van de straatroof. Uit de aangifte in combinatie met de camerabeelden volgt dat verdachte degene is geweest die aangever heeft vastgehouden, het linkerbeen van aangever heeft vastgepakt waardoor hij op de grond viel en de telefoon uit zijn broekzak heeft gepakt.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is geweest van afpersing, doordat aangever door bedreiging met geweld zijn horloge en schoenen moest afgeven, en dat sprake is geweest van diefstal met bedreiging met geweld, doordat de telefoon van aangever uit zijn broekzak is weggenomen. De rechtbank acht ook het tonen van het mes bewezen, nu de rechtbank geen aanleiding heeft om aan de aangifte te twijfelen. Uit het voorgaande blijkt dat ook bewezen kan worden dat verdachte en de medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt. Elk van hen heeft namelijk een significante bijdrage geleverd aan de straatroof. Kortom, het medeplegen van diefstal met geweld en afpersing (feit 5) wordt bewezen verklaard.
Vrijspraak ten aanzien van het voorhanden van een wapen (feit 2)
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een wapen en munitie (feit 2), omdat er geen DNA-match van verdachte op het wapen is aangetroffen en uit het dossier onvoldoende blijkt dat hij bewust het wapen of de munitie aanwezig heeft gehad of daarover de beschikkingsmacht had.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 19 september 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [persoon], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld bestond uit
- het tonen en op het lichaam van voornoemde [persoon] gericht houden van een vuurwapen en dit vuurwapen te laden en
- voornoemde [persoon] (aan de achterkant) vast te houden aan de armen en
- het (dreigend) zeggen van de woorden: 'Geef me je horloge' en
- het (dreigend) zeggen van de woorden: 'Je schoenen ook' en
- het tonen en op het (lichaam van) voornoemde [persoon] gericht houden van een mes en
- het houden van een mes tegen de buik van voornoemde [persoon] en
- het aftasten van de kleding van voornoemde [persoon] (teneinde na te gaan of voornoemde [persoon] meer waardevolle spullen bij zich droeg);
en
hij op 19 september 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten de Karspeldreef, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon] heeft gedwongen tot de afgifte van een Rolex horloge en een paar schoenen, dat aan die [persoon] toebehoorde, welke bedreiging met geweld bestond uit
- het tonen en op het lichaam van voornoemde [persoon] gericht houden van een vuurwapen en dit vuurwapen te laden en
- voornoemde [persoon] (aan de achterkant) vast te houden aan de armen en
- het (dreigend) zeggen van de woorden: 'Geef me je horloge' en
- het (dreigend) zeggen van de woorden: 'Je schoenen ook' en
- het tonen en op het (lichaam van) voornoemde [persoon] gericht houden van een mes en
- het houden van een mes tegen de buik van voornoemde [persoon] en
- het aftasten van de kleding van voornoemde [persoon] (teneinde na te gaan of voornoemde [persoon] meer waardevolle spullen bij zich droeg).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met daarnaast eventueel een voorwaardelijk deel of een taakstraf. Verder heeft zij verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met drie anderen schuldig gemaakt aan een straatroof op de openbare weg, waarbij het slachtoffer werd omsingeld door vier mannen en – onder dreiging van een vuurwapen en een mes – werd beroofd van zijn Rolex horloge, schoenen en telefoon. Door zo te handelen hebben verdachte en zijn mededaders geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen nog geruime tijd last houden van psychische klachten. Daarbij komt dat dit soort delicten ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg brengen. Uit de aangifte en de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt ook dat het voorval het slachtoffer niet in de koude kleren is gaan zitten.
Persoon van de verdachte
Verder is gekeken naar het strafblad van verdachte van 22 maart 2021. Hieruit blijkt dat hij nog niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 6 mei 2021, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster M. van Schie. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Gedurende een schorsing, een voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) en een lopende proeftijd wordt betrokkene verdacht van onderhavige feiten. Betrokkene blijft in beeld komen voor strafbare feiten die zich kenmerken door vermogens- en geweldsdelicten (in vereniging). Bij een veroordeling kan een financieel motief worden vermoed. De reclassering wil haar zorgen uiten over de frequentie van justitiecontacten en ook de periode waarin een justitiecontact plaatsvindt. Op basis van de huidige informatie zijn er onduidelijkheden over wat er ten grondslag ligt aan de verscheidene justitiecontacten in samenhang met de verschillende leefgebieden. Door het uitblijven van diagnostiek en/of conclusies zijn passende behandelmogelijkheden onvoldoende onderzocht. De reclassering acht persoonlijkheids-onderzoek, waarbij eerder delictgedrag meegenomen wordt in het onderzoek, van belang en er zou in het uiterste geval observatie bij bijvoorbeeld het Pieter Baan Centrum overwogen kunnen worden. Zodoende kan diagnostiek gerealiseerd worden en kan er een passende behandeling ingezet worden om gedragsverandering te realiseren en de risicofactoren positief te beïnvloeden teneinde de kans op recidive te verminderen. De reclassering kan vanwege het uitblijven van persoonlijkheidsonderzoek op dit moment geen concrete uitspraken doen over de herroeping van de VI, aldaar zij onvoldoende zicht hebben op eventuele aanwezigheid van problematiek bij betrokkene en derhalve geen passend plan van aanpak kunnen opstellen. De kans op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwoorden wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Een deels voorwaardelijke straf heeft tot op heden niet geleid tot het uitblijven van justitiecontacten. Een behandelverplichting is noodzakelijk om de kans op recidive te verkleinen, maar de reclassering kan met het gemis van essentiële informatie niet aangeven welke behandeling momenteel geïndiceerd zou zijn. Eerdere ambulante behandeling heeft niet geleid tot het uitblijven van justitiecontacten.
LOVS
Door de rechtbank is ook aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor ‘een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging’ wijst op een gevangenisstraf van 6 maanden. Strafverzwarend weegt mee dat bij de straatroof ook gebruik is gemaakt van een vuurwapen en een mes en dat de straatroof is gepleegd door meerdere personen.
De straf
Alles overziend wordt aan verdachte een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, opgelegd. De rechtbank ziet – gelet op het reclasseringsrapport – geen reden om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf (met bijzondere voorwaarden) op te leggen.

8.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de enkelvoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2013 (parketnummer 13-851069-12) is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Bij onherroepelijk geworden vonnis van de enkelvoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juni 2015 (parketnummer 16-041860-15) is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag van 24 augustus 2015 (parketnummer 22-002322-13) is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren.
Verdachte is bij besluit van 6 mei 2019 op grond van artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv) voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 onder a WvSv).
Bij de stukken bevindt zich de op 2 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaken met parketnummers 13-851069-12, 16-041860-15 en 22-002322-13, met v.i.-zaaknummer 99-000053-58.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 365 dagen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers het in deze strafzaak bewezenverklaarde strafbare feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 55, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst toe de vordering strekkende tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (met v.i.-zaaknummer 99-000053-58).
Gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Mannen, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J. Thomas, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2021.
[...]
[...]