ECLI:NL:RBAMS:2021:5242

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
13-291927-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en afpersing na onvoldoende bewijs en onbetrouwbare herkenning

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990, heeft de rechtbank Amsterdam op 9 september 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en afpersing, gepleegd op 19 september 2020. De officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, stelde dat de diefstal en afpersing bewezen konden worden op basis van aangifte, camerabeelden en herkenningen door verbalisanten. De verdachte werd herkend door twee verbalisanten als een van de daders van de straatroof, waarbij de aangever onder bedreiging van een vuurwapen en een mes werd beroofd van zijn horloge, telefoon en schoenen.

De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.M.J. Nuijten, betwistte de betrokkenheid van de verdachte en voerde aan dat de herkenningen door de verbalisanten onbetrouwbaar waren. De raadsman stelde dat de kwaliteit van de beelden onvoldoende was voor een betrouwbare herkenning en dat er geen DNA-sporen of andere bewijsstukken waren die de betrokkenheid van de verdachte konden aantonen. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen door de verbalisanten niet voldoende betrouwbaar waren, vooral omdat er geen specifieke en onderscheidende kenmerken waren genoemd die de verdachte konden identificeren.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel diefstal met geweld als afpersing, omdat het dossier geen ander bewijs bevatte dat zijn betrokkenheid bij de straatroof kon aantonen. De uitspraak werd gedaan in een openbare zitting op 9 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-291927-20 (Promis)
Datum uitspraak: 9 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
ter zitting opgegeven verblijfsadres: [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort samengevat – van beschuldigd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1.het medeplegen van) diefstal met geweld op 19 september 2020 van een Rolex horloge, een paar Dior schoenen en een telefoon van [persoon] ;
2.het medeplegen van) afpersing van [persoon] op 19 september 2020.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De diefstal met geweld (feit 1) en de afpersing (feit 2) van aangever [persoon] kan bewezen worden, gelet op de aangifte, de camerabeelden en verschillende herkenningen van de verdachten door verbalisanten. Uit de aangifte en de beelden volgt dat aangever onder dreiging van een vuurwapen en een mes door meerdere personen is beroofd van zijn horloge, telefoon en schoenen. Verdachte is op basis van zijn uiterlijke kenmerken en zijn kleding door twee verbalisanten herkend als één van de daders van de straatroof op 19 september 2020. De verbalisanten hebben verdachte op 23 oktober 2020 staande gehouden en gefotografeerd. Hij voldeed daarbij aan het signalement van de NN3 dader die het vuurwapen in zijn handen had bij de straatroof. De NN3 dader op de beelden droeg namelijk, net als verdachte tijdens zijn staandehouding, een zwarte pet met de opdruk ’Under Armour’. Hieruit volgt dus dat verdachte één van de daders is. Het medeplegen kan ook bewezen worden. Uit het dossier blijkt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Elk van de verdachten heeft een significante bijdrage geleverd aan de straatroof.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft gezegd dat hij niet bij de straatroof betrokken was. Het bewijs is uitsluitend gebaseerd op de herkenning door twee verbalisanten. De raadsman heeft zich aangesloten bij het betoog van de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte], inhoudende dat uit diverse uitspraken volgt dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Allereerst zijn de ‘stills’ die in het dossier zijn gevoegd van matige kwaliteit, waardoor daarop geen herkenning kan worden gebaseerd. Verder moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de herkenningen door de verbalisanten. Beide verbalisanten benoemen geen specifieke en concrete gelaatskenmerken, behalve het hebben van een bruine huidskleur en een sikje. Deze herkenning berust dan ook niet op voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken. De herkenning heeft ook pas een maand na de straatroof plaatsgevonden. Verdachte is ook niet herkend door aangever als één van de daders door middel van bijvoorbeeld een Foslo-confrontatie. Daarnaast komt de leeftijd van verdachte niet overeen met de leeftijd die aangever bij het signalement van NN3 heeft opgegeven. Tot slot zijn er ook geen DNA-sporen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict. Kortom, het dossier bevat onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat aangever [persoon] door meerdere mannen werd omsingeld. Eén van de mannen hield een wapen op hem gericht, twee andere mannen hielden hem bij zijn armen vast en een vierde man heeft een mes op hem gericht. Hierbij is hij ook geduwd en gevallen. Onder dreiging van de wapens en intimiderende woorden heeft aangever zijn horloge en schoenen afgegeven. Vervolgens heeft een van de mannen die hem vasthield de kleding van aangever afgetast en zijn telefoon uit zijn broekzak gepakt. De vraag is of verdachte één van de daders is geweest. Uit het dossier blijkt dat verdachte is herkend door twee verbalisanten. De herkenning van verdachte door verbalisanten wordt echter betwist door de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Daartoe dient eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Verder is van belang hoe goed de verbalisant de persoon op de beelden kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden en de ‘stills’ daarvan van voldoende kwaliteit zijn om daarop een verdachte te kunnen herkennen. De vraag is vervolgens hoe de verbalisanten tot de herkenning zijn gekomen. Uit de processen-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat zij op 23 oktober 2020 een persoon op straat zagen lopen, naar later blijkt verdachte, die overeenkomsten had met één van de daders van de straatroof van 19 september 2021. Niet is gebleken dat deze verbalisanten verdachte eerder (voorafgaand aan de straatroof) hebben ontmoet. Verder zijn in de processen-verbaal geen kenmerken genoemd die dermate onderscheidend zijn om verdachte daaraan te kunnen herkennen. Dat verdachte een bruine huidskleur en een sikje heeft en een zwartkleurige sweater en een “Under Armour”-pet draagt, is daarvoor onvoldoende. Dit geldt te meer nu de herkenning pas een maand na de straatroof heeft plaatsgevonden. Daarnaast blijkt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verdachte samen staande hebben gehouden, waardoor de herkenningen niet onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank de herkenningen door de verbalisanten dan ook onvoldoende betrouwbaar.
Nu het dossier geen ander bewijs bevat dat duidt op de betrokkenheid van verdachte bij de straatroof, acht de rechtbank beide feiten niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Mannen, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J. Thomas, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2021.
[...]