Op 9 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, voor de mishandeling van zijn ex-vriendin en vernieling. De verdachte werd vrijgesproken van diefstal met geweld en afpersing, evenals van poging tot woninginbraak. De zaak omvatte twee afzonderlijke parketnummers: 13-299343-20 (A) en 16-029327-21 (B).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 juni 2020 in Almere zijn ex-vriendin meerdere keren heeft geslagen en haar spullen heeft vernield. De mishandeling vond plaats in een gewelddadige context, waarbij de verdachte onder andere een brandblusser in de mond van het slachtoffer leegspoot. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verbalisant als bewijs gebruikt, en ondanks dat de aangeefster haar aangifte wilde intrekken, heeft de rechtbank de mishandeling en vernieling bewezen geacht.
In zaak A, waar de verdachte werd beschuldigd van poging tot woninginbraak en diefstal met geweld, heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om deze feiten te bewijzen. De verklaringen van de aangever werden als onbetrouwbaar beschouwd, en de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze beschuldigingen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de psychische problematiek van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd. De rechtbank heeft geen tbs-maatregel opgelegd, omdat dit wettelijk niet mogelijk was voor de bewezen verklaarde feiten.