ECLI:NL:RBAMS:2021:5222

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
19 september 2021
Zaaknummer
13/751543-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met detentiegarantie

Op 2 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 10 juni 2021 en betreft een EAB dat op 17 mei 2018 door de Belgische autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in België, was zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en was op dat moment om andere redenen gedetineerd.

De behandeling van de vordering vond plaats op verschillende zittingen, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak heeft verlengd om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing. Tijdens de zitting op 8 juli 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd er geen verweer gevoerd door zijn raadsman. De officier van justitie concludeerde dat de overlevering toelaatbaar was. In een tussenuitspraak op 22 juli 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om de detentieomstandigheden in België te onderzoeken, waarbij eerder geconstateerd werd dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling in bepaalde Belgische detentie-instellingen.

Op basis van informatie van de Belgische autoriteiten, waarin garanties werden gegeven over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Brugge, concludeerde de rechtbank dat de eerder vastgestelde gevaren niet meer van toepassing waren. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft derhalve besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, met inachtneming van de gegeven garanties over de detentieomstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751543-21
RK nummer: 21/3271
Datum uitspraak: 2 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 mei 2018 door het parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit andere hoofde gedetineerd in de [detentieplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 8 juli 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten, meegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan op 22 juli 2021 en daarbij vermeld dat de mogelijkheid bestaat dat de rechtbank een tussenuitspraak zal wijzen.
Tussenuitspraak 22 juli 2021
De rechtbank heeft op 22 juli 2021 bij tussenuitspraak het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om nader onderzoek te doen naar de detentieomstandigheden in België.
De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met 30 dagen, ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt.
Zitting 2 september 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 2 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd en opgemerkt dat de opgeëiste persoon zo snel mogelijk naar België wil.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verzochte overlevering toelaatbaar is.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Overwegingen in tussenuitspraak als herhaald en ingelast beschouwd

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak al besproken:
  • de grondslag en inhoud van het EAB (rubriek 3);
  • de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW (rubriek 4) , en
  • de strafbaarheid van de feiten (rubriek 5).
De overwegingen en tussenbeslissingen van de rechtbank in de tussenuitspraak over deze onderwerpen gelden als hier ingevoegd. [1]

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3243) heeft de rechtbank in een andere zaak geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel van 3 m2 niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waarvan hier sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank de officier van justitie opgedragen aan de Belgische autoriteiten te vragen, kort gezegd, waar de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd en onder welke omstandigheden.
Op vragen van de officier van justitie heeft het
Federal Public Service Justicebij brief van 23 augustus 2021 onder meer het volgende geschreven:

1.Where will the surrendered person be detained?

Only the competent judicial authority is entitled to decide on the need to maintain the person concerned in pre-trial detention, in prison or under electronic monitoring, or to opt for conditional release. This decision is taken on the basis of certain criteria such as risk of recidivism, risk of absconding, collusion or destruction of evidence. In accordance with our legal system, a regular and ex-officio assessment regarding the need to maintain the person in pre-trial detention is systematically and regularly carried out by the competent judicial authority on the basis of the legality and opportunity of pre-trial detention.
A first check will take place after 5 days of pre-trial detention, after its surrender, and there will be afterwards a systematic check every month. After a third decision on pre-trial detention, this regular control is carried out every two months. In addition, the person may be released at any moment without awaiting one of these deadlines.
In the same way, only the competent judicial authority is entitled to designate, in such a case, the prison where the surrendered person will be detained during the pre-trial detention. As decided so by the competent judicial authority, Mr. [opgeëiste persoon] will be detained in the prison of Bruges.

2.Specific conditions of detention

According to the ordinary detention regime, the Belgian authorities engage themselves to guarantee that the person surrendered on the basis of a European Arrest Warrant will be detained in Belgium in a way and in a place that respect its human rights and that, more particularly, respect the international requirements (e.a. CPT standards) including inter alia a sufficient individual space, a separated sanitary block and out-of-cell activities. Furthermore, the Belgian Act on the Organization of Prison Services and the Status of Prison Staff (23.03.2019) responds to criticisms made by the Council of Europe's anti-torture committee on the 13.07.2017.
In this case, Mr. [opgeëiste persoon] will be detained in a cell of at least 10 m². The cell is fully equipped, including with a sanitary block (toilet and sink). As Mr. [opgeëiste persoon] will be detained alone, the last question becomes irrelevant.
Met deze brief wordt de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst in de detentie-instelling van Brugge in een monocel van 10 vierkante meter met eigen sanitaire voorzieningen en met voldoende activiteiten buiten de cel. Aan de hand van een beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het eerder vastgestelde algemene reële gevaar voor de detentie-instelling van Brugge, dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, voor de opgeëiste persoon weggenomen.
Mede gelet op het voorgaande, is de weigeringsgrond van artikel 11 OLW niet van toepassing.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan door het parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België).
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Een afschrift van de tussenuitspraak is aan deze uitspraak gehecht.