ECLI:NL:RBAMS:2021:5219

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 140
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van omgevingsvergunning door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen [eiser] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het geschil betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van [eiser] tegen de weigering van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een dakterras en toegangsopbouw op zijn woning. Het college had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van bezwaar één dag te laat waren ingediend. De rechtbank oordeelt dat het college te formalistisch heeft opgetreden en dat het niet heeft gereageerd op een voorstel van [eiser] dat tijdig was ingediend. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij het college de aanvraag inhoudelijk moet beoordelen. Tevens moet het college het door [eiser] betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en communicatie van bestuursorganen in het besluitvormingsproces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. C.L. Brinks).

Procesverloop

Met een besluit van 30 juni 2020 (het primaire besluit) heeft het college geweigerd [eiser] een omgevingsvergunning te verlenen.
Met een besluit van 1 december 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 augustus 2021. [eiser] is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. [eiser] heeft twee aanvragen voor een omgevingsvergunning ingediend voor het gebouw aan de [adres] te Amsterdam (het gebouw), een vergunning voor het vernieuwen van het souterrain en een vergunning voor het realiseren van een dakterras en toegangsopbouw.
2. Het college heeft [eiser] op advies van de afdeling Monumenten en Archeologie verzocht om intrekking van de aanvraag met betrekking tot het souterrain. Het gebouw had namelijk eigenlijk gekwalificeerd moeten worden als rijksmonument, maar het gebouw is in het verleden door de gemeente Amsterdam niet als zodanig aangemerkt. Vervolgens heeft [eiser] met het college overlegd over beide vergunningen. Ook hebben ambtenaren van de gemeente op 10 september 2020 een bezoek gebracht ter plaatse. Daarop heeft [eiser] op 15 september 2020 per e-mail aan de heer [naam] , medewerker Vergunningen, een voorstel gedaan waarin hij beide aanvraagprocedures heeft genoemd.
Waar deze zaak over gaat
3. Het gaat in deze zaak om de door [eiser] op 4 mei 2020 ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakterras en toegangsopbouw op het gebouw ten behoeve van de woonfunctie. Met het primaire besluit heeft het college geweigerd om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
4. [eiser] heeft op 10 augustus 2020 (tijdig) bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. [eiser] heeft geen gronden vermeld in het bezwaarschrift. Bij brief van 25 augustus 2020 heeft het college [eiser] een termijn gegeven voor het indienen van de gronden van bezwaar tot 15 september 2020. Op 31 augustus 2020 is de termijn verlengd tot 21 september 2020. Op 21 september 2020 heeft [eiser] gronden van bezwaar ingediend.
5. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van bezwaar één dag te laat zijn ingediend.
Het standpunt van [eiser]
6. [eiser] vindt dat zijn bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard. Het college had het e-mailbericht van 15 september 2020 moeten opvatten als de gronden van bezwaar. Bovendien is de termijnstelling voor het indienen van de gronden van bezwaar onduidelijk, omdat ‘tot 21 september 2020’ voor meerdere uitleg vatbaar is. Door het woord ‘tot’ is [eiser] er vanuit gegaan dat hij op 21 september 2020 ook nog de gronden tijdig kon indienen. Daarnaast is het bestreden besluit onzorgvuldig genomen. Het besluit doet geen recht aan de welwillendheid van [eiser] om het college tegemoet te komen wat betreft het intrekken van de aanvraag voor de vergunning voor het souterrain.
Het oordeel van de rechtbank
7. Een bezwaarschrift moet de reden vermelden waarom iemand bezwaar maakt (de gronden van het bezwaar). [1] Een bezwaarschrift dat geen gronden bevat kan niet-ontvankelijk worden verklaard. De indiener moet dan wel de kans hebben gekregen om de gronden van het bezwaar binnen de gestelde termijn aan te vullen. [2]
8. De rechtbank oordeelt dat [eiser] binnen de gestelde termijn geen bezwaargronden heeft ingediend. [eiser] heeft in het e-mailbericht van
15 september 2020 namelijk niet vermeld waarom hij het niet eens is met het primaire besluit.
9. De rechtbank oordeelt verder dat de passage ‘tot 21 september 2020’ duidelijk is. Tot betekent dat uiterlijk op 20 september 2020 de gevraagde gronden moesten worden ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarover ook geen misverstand bestaan. [eiser] heeft op 21 september 2020 zijn bezwaargronden ingediend. Dat is te laat.
10. Nu vast is komen te staan dat [eiser] de bezwaargronden niet binnen de door het college gestelde termijn heeft ingediend, dient de rechtbank te beoordelen of het college in redelijkheid [eiser] zijn bezwaar (kennelijk) ongegrond heeft kunnen verklaren.
11. Het college heeft niet gereageerd op het voorstel van [eiser] ten aanzien van beide aanvraagprocedures, terwijl [eiser] dit wel tijdig heeft verzocht (het voorstel is gedaan op 15 september 2020 en de termijn liep af op 21 september 2020). De rechtbank vindt dit onzorgvuldig en deze gang van zaken past niet bij wat van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht
.Gemeenteambtenaren hebben zich immers tot [eiser] gewend met een verzoek. Het is niet onbegrijpelijk dat [eiser] dan met een tegenvoorstel komt. De rechtbank acht het begrijpelijk dat in de beleving van [eiser] hij zich in een onderhandelingsfase met het college bevond. Het college heeft er in het verweerschrift op gewezen dat het college het voorstel van [eiser] niet aanvaardbaar vindt en dat elke aanvraag op zijn eigen waarde wordt beoordeeld. Dit kan zo zijn, maar dit had het college nu juist tijdig in een reactie op het emailbericht van
15 september 2020 aan hem kenbaar moeten maken. [eiser] had dan tijdig geweten wat hem te doen stond. Het college heeft te formalistisch opgetreden door het bezwaar (kennelijk) niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de gronden van bezwaar één dag te laat zijn ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat [eiser] het voorstel heeft verstuurd aan de heer [naam] , medewerker Vergunningen, in het kader van een lopende aanvraag met betrekking tot het souterrain. De rechtbank overweegt dat van een burger niet verwacht kan worden dat hij het onderscheid maakt dat de onderhavige zaak al in de bezwaarfase was en door een andere afdeling van de gemeente in behandeling was. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het college in dit geval in redelijkheid niet van haar bevoegdheid heeft mogen maken om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
12. Het beroep is daarom gegrond, de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt het college op om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, waarbij het college de aanvraag van [eiser] inhoudelijk dient te beoordelen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan [eiser] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.R. Boerlage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht.