In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep van [eiseres] tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de vergoeding van de eigen bijdrage voor kinderopvang. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had bij besluit van 30 juni 2020 de vergoeding vastgesteld op € 318,-, wat door de Belastingdienst werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 15 september 2020. [Eiseres] stelde dat de vergoeding ten onrechte was berekend op basis van 25 opvanguren per maand, terwijl zij 51 uur per maand had gecontracteerd en betaald. De rechtbank oordeelde dat de keuze voor de peildatum van 6 april 2020, zoals vastgelegd in de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO, een bewuste keuze van de wetgever was en dat deze niet onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van buitengewoon nadelige gevolgen voor [eiseres] en dat de Belastingdienst terecht was uitgegaan van de 25 opvanguren per maand. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.