ECLI:NL:RBAMS:2021:5195

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
20/5539
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring vergoeding eigen bijdrage kinderopvang onder Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep van [eiseres] tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de vergoeding van de eigen bijdrage voor kinderopvang. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had bij besluit van 30 juni 2020 de vergoeding vastgesteld op € 318,-, wat door de Belastingdienst werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 15 september 2020. [Eiseres] stelde dat de vergoeding ten onrechte was berekend op basis van 25 opvanguren per maand, terwijl zij 51 uur per maand had gecontracteerd en betaald. De rechtbank oordeelde dat de keuze voor de peildatum van 6 april 2020, zoals vastgelegd in de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO, een bewuste keuze van de wetgever was en dat deze niet onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van buitengewoon nadelige gevolgen voor [eiseres] en dat de Belastingdienst terecht was uitgegaan van de 25 opvanguren per maand. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna: [eiseres] ),

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

( [belastinginspecteur] ).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 (het primaire besluit) heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) namens verweerder de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang vastgesteld op
€ 318,-.
Bij besluit van 15 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 12 mei 2021 plaatsgevonden via een videoverbinding.
[eiseres] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op zitting het onderzoek gesloten en meegedeeld binnen 6 weken uitspraak te doen. Met de brief van 11 juni 2021 heeft de rechtbank partijen meegedeeld zo spoedig mogelijk uitspraak te doen na een zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. Deze meervoudige kamer heeft een aantal zaken behandeld die alle zien op de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO. De meervoudige kamer heeft op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan. [1]

Overwegingen

De achtergrond van de procedure
1. Als maatregel tegen het coronavirus was de kinderopvang (grotendeels) gesloten in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 (de eerste lockdown). In het belang van de financiering van de sector heeft het kabinet ouders opgeroepen de rekening van de kinderopvang te blijven betalen ook al kunnen zij in deze periode geen gebruik maken van de kinderopvang. Daarbij heeft het kabinet besloten de ouders die de rekening betalen een tegemoetkoming uit te keren die bestaat uit een vergoeding van de eigen bijdrage. Daartoe is de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO [2] vastgesteld.
2. De minister van Financiën stelt aan de hand van de gegevens van ouders die op de peildatum, 6 april 2020, verwerkt zijn, het bedrag voor de tegemoetkoming ambtshalve vast. Dit betekent dat ouders geen aanvraag hoeven in te dienen. De Svb keert het bedrag rechtstreeks uit aan de ouders en stuurt hun een beschikking met een (algemene) uitleg over de wijze van berekening. Het gaat om een eenmalige uitbetaling over de genoemde periode.
Wat aan deze procedure voorafging
3. [eiseres] ontvangt kinderopvangtoeslag voor haar dochter die naar de buitenschoolse opvang gaat. Met het primaire besluit heeft de Svb de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang vastgesteld op € 318,-. In het bestreden besluit heeft verweerder dit bedrag gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de berekening van de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang moet worden uitgegaan van de gegevens die op de peildatum van 6 april 2020 bij verweerder bekend en verwerkt waren. Bij de totstandkoming van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO is voor deze peildatum gekozen om de vergoeding zo snel mogelijk te kunnen uitbetalen. Op 6 april 2020 was bij verweerder bekend dat door eiseres tijdens de eerste lockdown 25 uur opvang per maand werd afgenomen. Een wijziging van het aantal opvanguren of van het inkomen dat is doorgegeven na 6 april 2020 is volgens verweerder geen reden om de vergoeding aan te passen.
Standpunt van [eiseres]
4. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de vergoeding eigen bijdrage kinderopvang ten onrechte is berekend op grond van 25 opvanguren per maand, terwijl zij gedurende de periode van de eerste lockdown 51 uur per maand met de kinderopvang had afgesproken en heeft betaald.
5. [eiseres] wijst er daarbij op dat de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO dateert van 8 mei 2020. Zij kon dus op 6 april 2020 nog niet weten dat het niet doorgeven van wijzigingen in de opvanguren gevolgen kon hebben voor de hoogte van haar vergoeding. Zij had nog maar kort voor de eerste lockdown het nieuwe aantal uren met de kinderopvang geregeld. Door de combinatie van twee volledige banen die thuis uitgevoerd moesten worden, de opvang en scholing van drie kinderen, het huishouden en de angst voor de gezondheid van haar ouders, heeft zij het juiste aantal uren pas in augustus 2020 doorgegeven.
6. [eiseres] heeft daarbij gesteld dat zij erop mocht vertrouwen dat ze als ouder niets hoefde te doen. [eiseres] wijst onder meer op de website van de Svb waarop staat dat ouders niets hoeven te doen en de vergoeding automatisch rond 8 juli 2020 op hun bankrekening krijgen gestort. Op de zitting heeft [eiseres] aangevuld dat het gaat om een substantieel bedrag en dat zij erop mocht vertrouwen dat zij een volledige vergoeding zou krijgen.
Het oordeel van de rechtbank
7. Niet in geschil is dat [eiseres] tijdens de eerste lockdown 51 uur kinderopvang per maand heeft gecontracteerd en betaald. Het is ook niet in geschil dat dat op de peildatum van 6 april 2020 nog niet bij verweerder bekend en verwerkt was. In geschil is of bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming, verweerder uit had moeten gaan van de 51 uren per maand die door eiseres gecontracteerd en betaald zijn.
8.1.
Artikel 5 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO bevat een peildatum en luidt: De gegevens die bepalend zijn voor de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in
artikel 4, eerste lid, zijn de gegevens zoals verwerkt bij de Belastingdienst/Toeslagen op 6 april 2020.
8.2.
Zoals is overwogen in de eerder genoemde uitspraken van de meervoudige kamer is de keuze voor de peildatum 6 april 2020 een bewuste keuze van de wetgever geweest, om tot een snel en eenvoudig toe te passen tegemoetkomingsregeling te kunnen komen. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat dit voor sommigen voordelig en voor anderen nadelig uit kon werken. De rechtbank vindt de keuze voor de peildatum niet onrechtmatig.
9.1.
In artikel 8 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO is bepaald dat bij ministeriële regeling onder meer kan worden afgeweken van artikel 5. In de Regeling nadere regels Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO [3] (de Regeling KO) is van de mogelijkheid om de peildatum anders vast te stellen dan op 6 april 2020 gebruik gemaakt. Het gaat dan om de situatie waarin na 6 april 2020 voor het eerst kinderopvangtoeslag aan een ouder is toegekend of voor het eerst kinderopvangtoeslag is toegekend voor een of meer volgende kinderen. Voor deze in artikel 4 van de Regeling KO omschreven groep is de peildatum 4 september 2020 in plaats van 6 april 2020, als dat leidt tot een eerste of hogere tegemoetkoming.
9.2.
[eiseres] behoort niet tot deze groep van ouders. De vraag is of voor haar situatie toch een uitzondering moet worden gemaakt.
9.3.
De rechtbank vindt van niet. In navolging van de eerder genoemde uitspraken van de meervoudige kamer overweegt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid de in de Regeling KO vastgelegde groep tot die groep heeft mogen afbakenen en beperken. Dit is blijkens de nota van toelichting bij de Regeling KO alleen anders bij de situatie van ouders bij wie sprake zou zijn van buitengewoon nadelige gevolgen of van substantiële afwijkingen.
9.4.
De rechtbank vindt niet dat in het geval van [eiseres] sprake is van buitengewoon nadelige gevolgen of van substantiële afwijkingen. Daarbij heeft zij betrokken dat artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de voor een belanghebbende (zoals [eiseres] ) nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Op de zitting is besproken dat [eiseres] voor ongeveer € 330,- is benadeeld. Uit wat verder op de zitting is besproken kan de rechtbank niet afleiden dat het gezin van [eiseres] de gevolgen van deze benadeling maar heel moeilijk heeft kunnen dragen. Overigens wijst de rechtbank er op dat [eiseres] en haar gezin er ook van hebben geprofiteerd dat de kinderopvang overeind is gebleven.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is bij [eiseres] ook geen gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij het volledige bedrag vergoed zou krijgen. Artikel 3 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO, waar [eiseres] op wijst, spreekt over een ‘tegemoetkoming’, dat betekent niet per se ‘een volledige’ tegemoetkoming. Op zitting is de brief van 17 april 2020 van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën besproken. [4] Daarin is aangegeven dat bij kleine afwijkingen ouders om begrip wordt gevraagd. Als het gaat om substantiële afwijkingen wordt voor ouders een mogelijkheid vormgegeven om herziening aan te vragen. In de brief staat dus niet dat het bedrag altijd volledig wordt vergoed. Op de website van de Svb waar eiseres op wijst, waar stond dat ouders niets hoefden te doen omdat de tegemoetkoming automatisch zou worden overgemaakt, staat evenmin dat de tegemoetkoming per se het volledige benadelingsbedrag zou zijn.
Conclusie
11. Verweerder is bij de berekening van de tegemoetkoming terecht uitgegaan van de opgegeven 25 opvanguren per maand. Het beroep van [eiseres] is ongegrond.
12. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Besluit van 6 mei 2020, houdende de vaststelling van een tijdelijke algemene maatregel van bestuur regelende een tegemoetkoming voor de eigen bijdrage van de ouder in de kosten voor kinderopvang in verband met Covid-19 (Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO), Staatsblad 2020, 134.
3.Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 juni 2020, houdende nadere regels inzake de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO, Staatscourant 2020, 31675.
4.De brief van 17 april 2020 van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal betreffende de Kinderopvang en Covid-19: update noodopvang en compensatie eigen bijdrage ouders.