ECLI:NL:RBAMS:2021:5030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
13/229399-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen wegens gebrek aan steunbewijs; mishandeling van de moeder van het slachtoffer bewezen

Op 10 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige en mishandeling van de moeder van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ontuchtige handelingen, omdat er onvoldoende bewijs was om aan de bewijsminimumregel te voldoen. De verklaring van het slachtoffer werd als geloofwaardig beschouwd, maar er ontbrak steunbewijs uit andere bronnen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken de verklaring van één getuige niet voldoende is voor een bewezenverklaring.

Ten aanzien van de mishandeling van de moeder van het slachtoffer, die op 1 mei 2018 zou hebben plaatsgevonden, oordeelde de rechtbank dat dit wel bewezen kon worden. De rechtbank baseerde zich op het proces-verbaal van aangifte en de verklaringen van de betrokkenen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die gediagnosticeerd was met autisme en beperkte copingsvaardigheden. De rechtbank volgde de adviezen van de reclassering en legde bijzondere voorwaarden op voor de begeleiding van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/229399-18
Datum uitspraak: 10 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouwen, mrs. B.E.J. Torny en P. Metgod, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

1.
primair:
met [slachtoffer 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam in de periode van 16 januari 2014 tot en met 16 januari 2018 te Amsterdam;
subsidiair:
met [slachtoffer 1] , beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen in diezelfde periode te Amsterdam;
2.
primair:
verkrachting van [slachtoffer 1] in de periode van 16 januari 2018 tot en met 19 april 2018 te Amsterdam;
subsidiair:
aanranding van [slachtoffer 1] in diezelfde periode te Amsterdam;
3. mishandeling van [moeder van het slachtoffer ] op 1 mei 2018 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte van de feiten 1 en 2 vrij te spreken.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig bewijs is voor een bewezenverklaring. De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn onvoldoende betrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Bovendien ontbreekt enig steunbewijs en heeft verdachte de verweten gedragingen van meet af aan stellig ontkent.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1]
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er opmerkelijke aspecten aan de verklaringen van [slachtoffer 1] kleven. Het valt op dat zij aangeeft veel dingen niet te weten. In de verklaringen van [slachtoffer 1] is sprake van inhoudelijke tegenstrijdigheden en tegen verschillende personen geeft zij een andere lezing van hetgeen zou zijn gebeurd, waarbij bovendien de soorten handelingen en de frequentie verschillen. [slachtoffer 1] kan niet specifiek en gedetailleerd benoemen welke handelingen waar, hoe vaak en op welke manier zouden hebben plaatsgevonden en bij doorvragen ten aanzien van de periode en frequentie geeft zij tegenstrijdige antwoorden.
Ook per vermeend incident verklaart [slachtoffer 1] erg wisselend over de seksuele handelingen die zij zou hebben verricht. Daarbij is van belang dat [slachtoffer 1] , voordat zij met de politie sprak, alles uitgebreid met haar moeder en andere familieleden heeft (voor)besproken. Hierbij valt op dat [slachtoffer 1] niet zelf met het hele verhaal en alle details naar buiten kwam, maar dat haar moeder op suggestieve wijze, met gesloten vragen, bij aangeefster hiernaar heeft gevraagd.
Kort en goed is de verdediging van mening dat [slachtoffer 1] alleen in algemeenheden verklaart, maar dat zij de kern van de zaak — de specifieke seksuele handelingen en de omstandigheden hieromtrent — niet kan toelichten. Dit alles maakt de verklaringen van [slachtoffer 1] naar het oordeel van de verdediging onvoldoende betrouwbaar, waardoor de verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Steunbewijs
Het dossier bevat geen steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1] . De andere verklaringen in het dossier zijn te herleiden naar een en dezelfde bron, namelijk [slachtoffer 1] . Er is derhalve, vanwege een gebrek aan (betrouwbaar) steunbewijs, niet voldaan aan de bewijsminimumregel.
Subsidiair, indien de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] wel als betrouwbaar aanmerkt en tot een bewezenverklaring komt, doet de verdediging het verzoek om nader onderzoek te (laten) verrichten naar de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] door een rechtspsycholoog en verzoekt zij om [slachtoffer 1] te horen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte [slachtoffer 1] in de periode van 16 januari 2014 tot en met 19 april 2018 seksueel heeft misbruikt.
Juridisch kader
Deze zaak betreft een zedenzaak. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Veelal staat de verklaring van de aangeefster, die zegt dat de verdachte het tenlastegelegde zedenfeit heeft begaan, tegenover die van de verdachte, die zegt dat hij het niet heeft gedaan. Getuigen van de beweerde gebeurtenissen zijn er over het algemeen niet.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige of aangever. Alleen de verklaring van aangeefster - ook als die betrouwbaar wordt geacht - is dus onvoldoende. Er moet meer bewijs zijn, iets dat de aangifte ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vinden in een of meer andere bewijsmiddelen.
Beoordeling
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] op zichzelf geloofwaardig. Uit haar verklaringen tegenover verschillende personen, komt voor de rechtbank een voldoende helder en consistent beeld naar voren van wat [slachtoffer 1] naar eigen zeggen is overkomen. Verder is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een dusdanige sturing of suggestie vanuit politie en/of ouders, dat daardoor de betrouwbaarheid van haar verklaringen wordt aangetast. De geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] wordt juist ondersteund door verklaringen van haar beide ouders. [moeder van het slachtoffer ] heeft - onder meer - verklaard over de emotionele gesteldheid van [slachtoffer 1] toen zij aan haar vertelde over het seksuele misbruik. [moeder van het slachtoffer ] heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] op 1 mei 2018 thuis huilend naar haar toe kwam. Toen zij aan [slachtoffer 1] vroeg wat er aan de hand was vertelde [slachtoffer 1] haar dat verdachte aan haar had gevraagd of zij hem wilde pijpen en dat zij seksuele handelingen bij verdachte moest verrichten. [slachtoffer 1] vertelde haar dat zij dit vaker heeft moeten doen en dat dit al van kleins af aan het geval was. [slachtoffer 1] vertelde haar voorts dat zij al in 2017 tegen verdachte heeft gezegd dat zij het niet meer wilde maar zij tot aan 19 april 2018 nog seksuele handelingen bij verdachte heeft moeten verrichten. Verder heeft [moeder van het slachtoffer ] verklaard dat toen zij aan [slachtoffer 1] vroeg of verdachte ‘nog meer aan haar had gezeten’ [slachtoffer 1] naar ‘haar borsten en naar haar doosje wees’.
[vader van het slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zijn vrouw hem gebeld heeft om te vertellen wat zij van [slachtoffer 1] had gehoord. Toen hij zelf aan [slachtoffer 1] vroeg of het waar was wat zij had gezegd antwoordde zij 'Papa ik lieg echt niet'. [slachtoffer 1] heeft toen ook tegen hen beiden gezegd dat verdachte haar voor het laatste op 19 april 2018 heeft misbruikt. Zij vertelde dat verdachte op die dag aan haar heeft gevraagd of zij hem wilde pijpen en dat zij toen heeft gezegd dat zij dat niet wilde. Omdat verdachte bleef aandringen heeft zij het toch gedaan. [slachtoffer 1] vertelde daarbij ook aan haar ouders dat zij verdachte 'moest aftrekken tot dat spul eruit kwam'. Toen [vader van het slachtoffer] vroeg wat voor spul zij bedoelde antwoorde [slachtoffer 1] 'dat witte'. [slachtoffer 1] vertelde verder dat verdachte aan haar borsten en vagina had gezeten en met zijn vingers in haar vagina was gegaan. Toen [moeder van het slachtoffer ] vroeg of hij ook zijn penis in haar vagina had gedaan bevestigde [slachtoffer 1] dat.
Vervolgens is vraag of de op zichzelf geloofwaardige verklaringen van [slachtoffer 1] in enige mate steun vinden in ander bewijsmateriaal. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot zedenzaken kan worden opgemaakt dat niet is vereist dat het misbruik zelf steunt vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van een slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband (HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010, 512). Er wordt dus niet als eis gesteld dat de bevestiging betrekking heeft op de delictsgedraging of op de betrokkenheid van de verdachte bij die delictsgedraging.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in het dossier verder geen steun, afkomstig uit een andere bron, is te vinden voor de verklaringen van [slachtoffer 1] dat zij seksuele handelingen heeft verricht bij verdachte. De verklaringen van [moeder van het slachtoffer ] en [vader van het slachtoffer] zijn immers beiden afkomstig uit dezelfde bron, zij verklaren wat zij van [slachtoffer 1] hebben gehoord. Het is de rechter verboden tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Nu er vanwege een gebrek aan steunbewijs uit een andere bron niet is voldaan aan de bewijsminimumregel wordt verdachte vrijgesproken van de hem onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde ontuchtige handelingen.
Gelet op die vrijspraak behoeven de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging geen verdere bespreking.
3.3.2.
Ten aanzien van feit 3
Dan blijft over de vraag of verdachte de moeder van [slachtoffer 1] , [moeder van het slachtoffer ] , heeft mishandeld door haar keel eenmaal of meermalen dicht te knijpen.
Dat acht de rechtbank wel bewezen. De rechtbank baseert dat op het proces-verbaal van aangifte van [moeder van het slachtoffer ] waarin zij verklaart dat verdachte op 1 mei 2018 meerdere malen haar keel heeft dichtgeknepen, het proces-verbaal van bevindingen waarin het letsel wordt beschreven dat [moeder van het slachtoffer ] heeft opgelopen en het proces-verbaal van verhoor verdachte waarin hij verklaart niet meer te weten of hij de keel van [moeder van het slachtoffer ] heeft dichtgeknepen, dat hij wel boos op haar was en waarin hij uitlegt dat als hij boos wordt, hij door het lint gaat en hij vergeet wat hij allemaal heeft gedaan. Gelet op de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
verdachte:
3.
op 1 mei 2018 te Amsterdam [moeder van het slachtoffer ] heeft mishandeld door de keel van voornoemde [moeder van het slachtoffer ] meermalen dicht te knijpen.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in de bijlage zijn vervat.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wordt opgelegd. Daarbij heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van de in het reclasseringsrapport van 28 februari 2019 geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is gediagnostiseerd met autisme (ASS), heeft een disharmonisch intelligentieprofiel en beperkte copingsvaardigheden en is verminderd toerekeningsvatbaar. Hij staat open voor Forensische Ambulante Zorg (FAZ), zoals door de reclassering is geadviseerd. De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf met daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Voorts dient rekening te worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn met 13 maanden.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Verdachte heeft zijn zus [moeder van het slachtoffer ] mishandeld nadat zij hem had aangesproken op het vermeende seksuele misbruik van haar dochter [slachtoffer 1] . De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk, met name omdat dit in de woning van de zus van verdachte is gebeurd en een woning bij uitstek de plek is waar iemand zich veilig moet voelen. Verdachte heeft hierdoor een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn zus [moeder van het slachtoffer ] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 19 juli 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
In het Pro Justitia rapport van 24 januari 2019, opgesteld door gezondheidspsycholoog dr. D.J. Burck, wordt geconstateerd dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het autisme spectrum, die optreedt in combinatie met een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een disharmonisch intelligentieprofiel, waarbij het niveau van intellectueel functioneren fluctueert tussen zwakbegaafd en beneden gemiddeld niveau. De deskundige rapporteert dat het vermogen van verdachte om sociale situaties op adequate wijze te analyseren, als gevolg van zijn stoornis in het autisme spectrum, beperkt is. De copingsvaardigheden van verdachte zullen te kort zijn geschoten toen de zus van verdachte hem aansprak en beschuldigde van seksueel misbruik. Verdachte is vervallen in impulsief en agressief gedrag. Dit gebeurde in zodanige wijze dat de deskundige van oordeel is dat de mishandeling in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. De deskundige is van oordeel dat het risico op herhaling laag is. Desondanks heeft de deskundige een ambulante behandeling geadviseerd. Die behandeling moet verdachte leren beter om te leren gaan met zijn beperkingen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht gelagen op een rapport van de reclassering van 28 februari 2019, waarin de reclassering adviseert verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling en een voorwaarde betreffende het gedrag.
De rechtbank neemt deze adviezen over. Het bewezen geachte feit zal aan verdachte in verminderde mate worden toegerekend.
De rechtbank wijkt sterk af van wat door de officier van justitie is gevorderd door de vrijspraak voor de feiten 1 en 2. De rechtbank is van oordeel dat feit 3, bij volledige toerekenbaarheid, een taakstraf voor de duur van 40 uren rechtvaardigt. De rechtbank zal aan verdachte, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de overschrijding van de redelijke termijn, een taakstraf voor de duur van 30 uren, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, opleggen. De rechtbank zal daarbij de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.
De rechtbank zal aan verdachte geen contactverbod opleggen, zoals door de benadeelde partijen ter terechtzitting is verzocht. De rechtbank is van oordeel dat een contactverbod niet aan de orde is gelet op de vrijspraak voor de feiten 1 en 2, er al lange tijd in het geheel geen contact is en in de nabije toekomst ook niet te verwachten is tussen verdachte en zijn zus [moeder van het slachtoffer ] .

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1, primair en subsidiair, en feit 2, primair en subsidiair, niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 3:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
30 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
zich meldt op afspraak bij de Reclassering Nederland, locatie Amsterdam, en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Binnen dit toezicht werkt veroordeelde mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
zich laat behandelen door FAZ Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
meewerkt aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding en een aanmelding voor een begeleid wonen instelling, indien dit door de toezichthouder wordt geïndiceerd.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. S.F. van Merwijk en M. Wiewel rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 september 2021.
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]