ECLI:NL:RBAMS:2021:4792
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Invordering van een dwangsom en de rechtmatigheid van het dwangsombesluit in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], gevestigd te ’s-Gravendeel, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de invordering van een dwangsom die aan [eiseres] was opgelegd voor het niet herstellen van de fundering van haar pand in Amsterdam. Het college had op 10 december 2019 een invorderingsbesluit genomen, nadat was vastgesteld dat de gebreken niet waren hersteld. [Eiseres] had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 1 oktober 2020. Hierop heeft [eiseres] beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 8 juni 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. [Eiseres] stelde dat zij met een brief van 11 februari 2019 bezwaar had gemaakt tegen het dwangsombesluit, maar de rechtbank oordeelde dat deze brief niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de rechtmatigheid van het dwangsombesluit vaststond en dat het college terecht had besloten tot invordering van de dwangsom.
De rechtbank oordeelde verder dat de begunstigingstermijn van het dwangsombesluit op 1 september 2019 was verlengd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van invordering af te zien. De enkele bereidheid van [eiseres] om de last uit te voeren, was niet voldoende om het college te weerhouden van invordering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.