ECLI:NL:RBAMS:2021:4702

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
13/323517-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen na schietincident in Amsterdam

Op 26 augustus 2020 vond er een schietpartij plaats in Amsterdam waarbij met een automatisch vuurwapen op een woning werd geschoten. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, aanwezig was op de plaats delict en voorwaardelijk opzet had op de dood van de bewoners. Ondanks dat niet kon worden vastgesteld wie precies op de woning heeft geschoten, werd de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van een poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen. De rechtbank paste het adolescentenstrafrecht toe, omdat de verdachte ten tijde van het feit 19 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit geen reden was om het adolescentenstrafrecht niet toe te passen, aangezien er andere redenen waren die dit rechtvaardigden. De verdachte werd veroordeeld tot 18 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moest zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. Daarnaast werd de benadeelde partij, die schade had geleden door de schietpartij, gedeeltelijk in het gelijk gesteld en kreeg een schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/323517-20
Datum uitspraak: 2 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2000,
wonende op het adres [adres] , thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.S. de Weijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.M. Steller naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

Op 26 augustus 2020 even voor 4 uur ’s nachts vindt er een schietpartij plaats in de [adres] in Amsterdam. De woning gelegen aan [adres] wordt beschoten. In die woning zijn op dat moment drie personen aanwezig. Eén van die personen raakt licht gewond. Er wordt in totaal 21 keer op de woning geschoten met een automatisch vuurwapen.
Aan verdachte is in dit verband – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 26 augustus 2020 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
1. medeplegen van een poging tot moord dan wel doodslag door op een woning te schieten met een automatisch vuurwapen.
Subsidiair is dit ten laste gelegd als het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
2. medeplegen van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, te weten een AK-47.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich - aan de hand van het op schrift gesteld requisitoir - op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 vindt de officier het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord bewezen. Hierbij is van belang dat verdachten gezamenlijk voorbereidingen hebben getroffen. Zij hebben namelijk op voorhand een auto, de blauwe Renault, opgehaald in Rotterdam. Ook hebben zij het voertuig, voordat ze dit gebruikten, uitgebreid schoongemaakt. Verder hebben de verdachten een automatisch vuurwapen tot hun beschikking gehad en zijn zij gezamenlijk met dit wapen naar de woning in de [adres] gereden en hebben daar geschoten op de woning. De manier en de plek waarop is geschoten lijkt bewust gekozen. Tussen het ophalen van de auto en de schietpartij zit een aantal dagen. Ook op de avond van de schietpartij zitten er meerdere uren tussen het moment dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] medeverdachte [verdachte] hebben opgehaald en het schieten. Er is voor verdachten voldoende tijd geweest om over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - aan de hand van zijn op schrift gestelde pleitnotities - op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten.
Is er sprake van medeplegen?
Met betrekking tot het eerste feit heeft de raadsman primair betoogd dat geen sprake is van medeplegen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld wie de schutter is geweest. Gelet op de getuigenverklaring van [getuige] en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] kan het verdachte in ieder geval niet zijn geweest. Ook is er geen DNA van verdachte op het vuurwapen aangetroffen. Het aangetroffen DNA op het vest waarin het vuurwapen is aangetroffen zegt bovendien niets over wie de schutter is geweest.
Verschillende getuigen en [medeverdachte 1] hebben verklaard over twee personen die zijn weggerend na het schietincident. Uit het dossier kan echter niet worden opgemaakt wat de rol van deze tweede persoon zou zijn geweest. Zelfs als verdachte samen met de schutter naar de plaats delict is gereden, daar op de uitkijk zou hebben gestaan en vervolgens samen met de schutter is gevlucht, dan nog kan niet van medeplegen worden gesproken. Dat is onvoldoende om te kunnen aannemen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
De verklaring van [medeverdachte 1] ten aanzien van de rol van verdachte mag overigens niet worden gebruikt voor het bewijs van het medeplegen door verdachte, omdat de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging heeft gehad. Een conclusie over een vooropgezet plan, of een aansturende rol zou daarom moeten blijken uit objectieve bewijsmiddelen en die zitten niet in het dossier.
Gericht op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood. Uit het dossier is niet gebleken van een motief of een aankondiging van dergelijk handelen. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood heeft aanvaard. Ten eerste omdat er geen reden was aan te nemen dat er een aanmerkelijke kans was dat er midden in de nacht iemand in de woonkamer van de woning aanwezig was. Daarbij is de kans dat die persoon dan ook nog in zijn vitale delen zou worden geraakt nog veel kleiner. Om deze redenen kan ook niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten last gelegde
De raadsman heeft verder bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad. Op het wapen is geen DNA van verdachte aangetroffen. Ook kan niet worden vastgesteld waar het wapen vandaan is gekomen en wie van de inzittenden van de Opel dan wel de Renault op de hoogte waren van de aanwezigheid van het wapen. Daarom moet verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Opvragen van locatie- en verkeersgegevens
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de wijze van het opvragen van de locatie- en verkeersgegevens door het Openbaar Ministerie niet in strijd is met het Unierecht. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 maart 2021, het Prokuratuurarrest [1] , zou alleen zien op de verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht worden bewaard.
De rechtbank oordeelt anders en hanteert onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 30 april 2021 [2] een ruimere interpretatie. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een schending van het Unierecht nu de toegang tot de bewaarde verkeersgegevens getoetst had moeten worden door een rechterof door een bestuurlijke onafhankelijke entiteit. Toestemming van het Openbaar Ministerie is gelet op het voornoemde Prokuratuurarrest onvoldoende. Deze gang van zaken is te beschouwen als een vormverzuim ex artikel 359a Sv.
Vervolgens moet gekeken worden welk gevolg dit vormverzuim heeft voor deze strafzaak. Daarbij hanteert de rechtbank de vaste maatstaven van de Hoge Raad bij vormverzuimen ex artikel 359a Sv. [3]
De rechtbank is van oordeel dat het nadeel dat door de schending is veroorzaakt in deze zaak beperkt is. De historische gegevens gaan over een korte periode en niet kan worden gezegd dat daarmee een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen. De verdediging heeft geen verweer gevoerd op dit punt en daarmee is niet aangevoerd welke persoonlijke informatie kon worden achterhaald die de ernst tekent van de inbreuk op verdachtes persoonlijke levenssfeer. Bovendien weegt de rechtbank mee dat aannemelijk is dat de rechter-commissaris – indien deze was benaderd met het verzoek de vorderingen vooraf te toetsen – toestemming zou hebben gegeven voor het doen van deze vorderingen.
Dit brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
3.3.2.
Verklaring [medeverdachte 1]
De rechtbank zal de verklaring van [medeverdachte 1] gebruiken voor het bewijs. De bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten steunt niet in beslissende mate op de verklaring van [medeverdachte 1] . Zijn verklaring wordt in belangrijke mate ondersteund door andere - hieronder kort weergegeven - bewijsmiddelen. Het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om [medeverdachte 1] te ondervragen - doordat hij zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen - wordt dan ook in voldoende mate gecompenseerd.
3.3.3.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Schietincident [adres]
Op 26 augustus 2020 om 3:56 uur is er geschoten op de woning op het adres [adres] in Amsterdam. Aangever [aangever] lag op dat moment in de woonkamer en is licht gewond geraakt aan zijn been. Naast [aangever] was ook een vriend in de woonkamer van de woning aanwezig. De moeder van [aangever] zat op het toilet tijdens de beschieting van de woning. De gordijnen van de woonkamer waren gesloten. [4]
Ter plaatse zijn 21 hulzen aangetroffen [5] , veiliggesteld en in beslag genomen. [6] Gelet op het aantal inschoten in het raam en in het kozijn moet deze 10 keer zijn geraakt door projectielen. Daarnaast is de centrale toegangsdeur minimaal 8 keer geraakt door projectielen. [7]
Vlucht van de schutters
Verklaringen getuigen
Getuige [getuige 1] heeft kort na het schietincident onder meer verklaard dat zij twee jongens de Uithoornstraat in zag rennen. Eén van de jongens stopte bij een blauwe auto. Hij opende de achterklep en legde een vuurwapen in de achterbak. Vervolgens rende hij achter de andere jongen aan. Ze stapten samen in een witte auto die verderop in de straat geparkeerd stond. [8] [getuige 1] heeft haar verklaring bevestigd bij de rechter-commissaris. [9]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zicht had op de Uithoornstraat en dat hij twee jongens heeft zien wegrennen. Zij stapten in een witte auto. [10]
Getuige [getuige 3] heeft ook verklaard dat hij zicht had op de Uithoornstraat. Hij zag een man vanuit de [adres] de Uithoornstraat in rennen. De man stopte bij een blauwe auto, opende de kofferbak en legde er een machinegeweer in. De man rende vervolgens de Uithoornstraat in. [11]
Verklaring [medeverdachte 1]
heeft verklaard dat hij met zijn witte Opel Corsa twee jongens naar de Uithoornstraat heeft gebracht. Hij stond in de Uithoornstraat geparkeerd nadat de twee jongens waren uitgestapt. [12] Opeens hoorde hij harde knallen en zag hij de twee jongens met wie hij eerder was naar zijn auto rennen. Zij stapten in waarna ‘ [bijnaam] ’ zei “rijden, rijden, rijden”. [13] heeft de twee jongens toen thuisgebracht. Op de vraag van [medeverdachte 1] wat de jongens hadden gedaan, antwoordde ‘ [bijnaam] ’: geschoten. [medeverdachte 1] heeft later bevestigd dat ‘ [bijnaam] ’ [verdachte] betreft. [14]
Onderzoek naar en aan de Renault Megane ( [kenteken] )
De blauwe auto waarover de getuigen hebben verklaard blijkt een blauwe Renault Megane te zijn die stond geparkeerd in de Uithoornstraat. [15] In de kofferbak van deze auto is een vuurwapen aangetroffen. Het vuurwapen was gewikkeld in een vest. Ook zijn een jerrycan, een paar handschoenen en een blauwe vuilniszak in de kofferbak aangetroffen. [16] De goederen zijn veiliggesteld en in beslag genomen. [17]
De Renault Megane blijkt tussen 15 en 16 augustus 2020 te zijn gestolen uit Rotterdam. [18] De auto is op 24 augustus 2020 aangetroffen op het Kadoelenpad in Amsterdam. De auto is door de politie voorzien van een peilbaken en onder cameraobservatie geplaatst.
Onderzoek aan het vuurwapen
Het in de Renault aangetroffen vuurwapen (goednummer 591044) blijkt een automatisch legergeweer te zijn. Het betreft een Mpi-KM (AK-47) Kalashnikov, kaliber 7.62 x 39 millimeter. [19]
Door middel van een zogeheten vergelijkend kogel- en hulsonderzoek is onderzocht of de op de [adres] in beslag genomen hulzen en kogels kunnen zijn verschoten met het in beslag genomen vuurwapen. Voor alle 21 in beslag genomen hulzen geldt dat de resultaten van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de hypothese dat de huls is verschoten met het in beslag genomen vuurwapen waar is, dan wanneer de hypothese dat de huls is verschoten met een ander vuurwapen waar is. [20]
Onderzoek aan het vest
Het vest waarin het vuurwapen is aangetroffen (SIN AAN08035NL) is onderzocht op de aanwezigheid van DNA.
Bemonstering binnenkant rechter manchet
In de bemonstering die is genomen aan de binnenkant van de rechtermanchet (AANQ8035NL-01) is een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen aangetroffen. Het DNA kan afkomstig zijn van [medeverdachte 2] , [verdachte] en twee onbekende personen. [21]
DNA-mengprofiel AANQ8035NL-01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte 2] en drie willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van vier willekeurige, onbekende personen.
Als zou worden aangenomen dat [verdachte] donor is van een deel van het DNA in deze bemonstering dan is de bewijskracht ten aanzien van [medeverdachte 2] ongewijzigd.
DNA-mengprofiel AANQ8035NL#01 is ongeveer 900 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en drie willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van vier willekeurige onbekende personen.
Als zou worden aangenomen dat [medeverdachte 2] donor is van een deel van het DNA in deze bemonstering dan geldt dat DNA-mengprofiel AANQ8035NL#01 meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] , [medeverdachte 2] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [medeverdachte 2] en drie willekeurige onbekende personen. [22]
Bemonstering binnenkant linker manchet
In de bemonstering die is genomen van de binnenkant van de linker manchet (AANQ8035NL-02) is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen. Het DNA kan afkomstig zijn van [medeverdachte 2] , [verdachte] en een onbekende persoon. [23]
DNA-mengprofiel AANQ8035NL#02 is ongeveer 800 miljoen waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte 2] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen. [24]
Als zou worden aangenomen dat [verdachte] donor is van een deel van het DNA in deze bemonstering dan geldt dat DNA-mengprofiel AANQ8035NL-02 meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte 2] , [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen. [25]
DNA-meng profiel AANQ8035NL-02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
Als zou worden aangenomen dat [medeverdachte 2] donor is van een deel van het DNA in deze bemonstering dan is de bewijskracht ten aanzien van [verdachte] ongewijzigd. [26]
Bemonsteringen binnenkant kraag, buitenkant capuchon en binnenkant onderrug
In de bemonsteringen die zijn genomen aan de binnenkant van de kraag (AANQ8035NL#03), aan de buitenkant van de capuchon (AAN08Q35NL#05) en aan de binnenkant van de onderrug (AAN08Q35NL#09) is een DNA-profiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [verdachte] . [27]
De DNA-profielen AANQ8035NL#03 en AANQ8035NL#09 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige, niet aan [verdachte] verwante persoon. [28]
Onderzoek aan de handschoenen
De in de Renault aangetroffen handschoenen (AANQ8029NL) zijn onderzocht op de aanwezigheid van DNA. In meerdere bemonsteringen, genomen aan zowel de binnenzijde als de buitenzijde van de linker- én de rechterhandschoen wordt een DNA-(hoofd)profiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [medeverdachte 2] . [29]
De DNA-mengprofielen van bemonsteringen AANQ8029NL#01, #02, #04, #07 en #10 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA (DNA-hoofdprofiel) in deze bemonsteringen afkomstig is van [medeverdachte 2] , dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige niét aan [medeverdachte 2] verwante persoon.
DNA-profielen AANQ8029NL#03 en #05 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA in deze bemonsteringen afkomstig is van [medeverdachte 2] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige met aan [medeverdachte 2] verwante persoon. [30]
In één bemonstering (AANQ8029NL#02), genomen aan de binnenzijde van de linker handschoen, zijn DNA-nevenkenmerken aangetroffen die afkomstig kunnen zijn van [medeverdachte 1] . [31] DNA-mengprofiel AANQ8029NL#02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte 1] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen. [32]
In twee bemonsteringen (AANQ8029NL#04 en AANQ8029NL#10), genomen aan de binnenzijde en de buitenzijde van de rechter handschoenen, zijn DNA-nevenkenmerken aangetroffen die overeenkomen met het DNA-profiel van [verdachte] . [33]
Het DNA-mengprofiel van bemonstering AANQ8029NL#04 is circa 8 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en drie willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van vier willekeurige onbekende personen.
Het DNA-mengprofiel van bemonstering AANQ8029NL#10 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen. [34]
De handschoenen (AANQ8029NL) zijn ook onderzocht op de aanwezigheid van schotresten. Op de stubs waarmee de handschoenen zijn bemonsterd, zijn categorie A en categorie B deeltjes aangetroffen. [35] Het is zeer veel waarschijnlijker deze verzameling deeltjes aan te treffen wanneer hypothese 1 (wel schotresten aanwezig) waar is, dan wanneer hypothese 2 (géén schotresten aanwezig) waar is. [36]
Onderzoek blauwe vuilniszak
De in de Renault Megane aangetroffen blauwe vuilniszak (goednummer 5961918) is onderzocht en bemonsterd. [37] Hierbij is spoor AAOD7035NL aangetroffen. Uit dactyloscopisch onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen spoor AAOD7035NL en de afbeelding van het spoor van een persoon die in Havank is geregistreerd als [verdachte] . [38]
Voorafgaand aan het schietincident
Camerabeelden
Op de camerabeelden die zijn gemaakt van de Renault Megane op het Kadoelenpad is te zien dat op 26 augustus 2020 om 1:34 uur een witte Opel Corsa naast de Renault Megane parkeert. Er stapt een persoon vanuit de bijrijderskant van de Opel Corsa uit. Deze persoon stapt aan de bestuurderskant van de Renault Megane in. De persoon draagt een plastic tas met zich mee. [39] Om 1:40 uur stapt de persoon stapt aan de bijrijderszijde van de Megane uit. Het lijkt alsof hij een vloeistof over een doekje giet, waarmee hij de deurhendels aan de bestuurderszijde van de Megane afneemt. Om 1:43 uur pakt de persoon een tasje uit de achterbak van de Megane. [40] Even later legt hij het tasje terug. Hierna neemt hij weer plaats op de bijrijdersstoel in de Opel Corsa. Om 1:45 vertrekt de witte Opel Corsa weer. [41]
Om 2:22 uur keert de witte Opel Corsa terug bij de Megane. Er stapt een persoon aan de bijrijderskant uit en opent de linker achterbankdeur van de Megane. Hij stapt vervolgens weer in de Opel Corsa en deze vertrekt. [42]
Om 2:51 uur parkeert de witte Opel Corsa weer naast de Megane. De bijrijder van de Opel Corsa stapt om 2:53 uur uit en poetst de deurklink van de linker achterdeur van de Megane. Vervolgens loopt hij terug naar de bijrijderskant van de Opel Corsa. [43] Om 2:54 uur stapt de chauffeur van de Opel Corsa uit. Beide personen lopen naar de Renault Megane, gaan nog een keer terug naar de Opel Corsa, waarbij het lijkt alsof ze iets uit de auto halen en nemen vervolgens plaats op de achterbank van de Renault Megane. De persoon die aan de bestuurderskant instapt, lijkt iets om zijn schouder te dragen. Om 3:01 uur stappen de beide personen weer uit de Renault Megane. Eén van de twee legt een plastic tas in de achterbak. Eén van de personen neemt plaats als bestuurder van de Opel Corsa en de ander neemt plaats als de bestuurder van de Renault Megane. Om 3:03 uur rijden beide auto’s weg, de Opel Corsa gaat voorop. [44]
De witte Opel Corsa is voorzien van het kenteken [kenteken] . Dit kenteken blijkt op naam te staan van [medeverdachte 1] . [45]
Mondkapje
Op het Kadoelenpad is een mondkapje aangetroffen en veiliggesteld. [46] Van de bemonstering die is genomen van dit mondkapje (AANQ4222NL#01) is een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [medeverdachte 2] . DNA-profiel AANQ4222NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [medeverdachte 2] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon. [47]
Historische verkeersgegevens en ANPR gegevens
Uit ANPR-gegevens van de Opel Corsa met kenteken [kenteken] blijkt dat deze op 26 augustus tussen 00:22 uur en 00:50 achtereenvolgens is geregistreerd in de Piet Heintunnel, de Panamalaan en daarna weer in de Piet Heintunnel. [48]
Uit de opgevraagde historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , dat wordt gelinkt aan [verdachte] [49] , blijkt dat dit nummer om 1:37 uur en 1:41 uur gebruik maakt van een zendmast aan het Vikingpad. [50] Het Vikingpad ligt nabij het Kadoelenpad. [51]
Vervolgens wordt de Opel Corsa om 1:54 uur geregistreerd door de ANPR-camera in de Piet Heintunnel en om door ANPR-camera aan de Panamalaan. [52] Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] , [telefoonnummer 2] [53] , maakt om 1:59 uur gebruik van de zendmast aan de Cruquiusweg. [54] De Panamalaan en de zendmast aan de Cruquiusweg zijn nabij de woning van [verdachte] .
Om 2:30 uur is de Opel Corsa door een ANPR-camera bij de IJtunnel geregistreerd [55] en om 2:38 uur maakt het telefoonnummer dat aan [medeverdachte 2] wordt gekoppeld, [telefoonnummer 3] [56] , gebruik van de zendmast aan de Cruquiusweg, nabij de woning van [verdachte] . [57]
Om 2:46 uur maakt de telefoon van [medeverdachte 2] gebruik van een zendmast aan de Distelkade. De telefoon van [medeverdachte 1] maakt om 2:53 uur gebruik van de zendmast aan het Vikingpad. De telefoon van [medeverdachte 2] maakt om 2:58 uur gebruik dezelfde zendmast aan het Vikingpad. [58]
Om 3:10 uur worden zowel de Opel Corsa als de Renault Megane geregistreerd door de ANPR-camera in de IJtunnel. Om 3:13 uur worden beide auto’s geregistreerd door de ANPR-camera op de Valkenburgerstraat. [59]
Verklaring [medeverdachte 1]
heeft verklaard dat hij die nacht met zijn witte Opel Corsa aan het Kadoelenpad is geweest. Hij was samen met [medeverdachte 2] en een persoon die hij kent als [bijnaam] . Deze [bijnaam] hebben zij opgehaald op de Borneolaan. Daarna zijn ze met zijn drieën naar het Kadoelenpad gereden. Vanaf daar moest [bijnaam] een paar keer terug naar zijn huis, omdat hij iets was vergeten. Toen zij voor de tweede keer bij het huis van [bijnaam] waren, heeft [bijnaam] een rode tas meegenomen. [bijnaam] heeft die tas aan [medeverdachte 2] , die op de achterbank in de Opel Corsa zat, gegeven. Op het Kadoelenpad heeft [bijnaam] de rode tas in de Megane gegooid.
[medeverdachte 2] wilde dat de Megane werd schoongemaakt en dat heeft hij ook gedaan. Toen [medeverdachte 2] de Megane had schoongemaakt, heeft [bijnaam] het handvat van de linker achterdeur aan geraakt en moest er weer worden schoongemaakt. Dat heeft [bijnaam] toen gedaan.
[medeverdachte 1] verklaart verder dat hij gelijk met de Renault Megane naar Amsterdam-zuid is gereden. Zij arriveerden tussen 3.30 en 4.00 uur in de Uithoornstraat. De Renault Megane is daar geparkeerd en [medeverdachte 1] heeft zijn witte Opel Corsa iets verderop geparkeerd.
[medeverdachte 2] heeft op de zitting bevestigd dat hij die nacht op het Kadoelenpad is geweest. [60]
Geldtransactie
Uit onderzoek naar de bankrekeningen van de [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] blijkt dat [verdachte] op 25 augustus 2020 om 18:30 uur € 40,00 heeft overgemaakt naar het bankrekeningnummer van [medeverdachte 2] . Vervolgens heeft [medeverdachte 2] om 18:32 uur € 20,00 overgemaakt naar het bankrekeningnummer van [medeverdachte 1] . [61]
3.3.4.
Conclusies en bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Was verdachte op de plaats delict aanwezig?
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] op 26 augustus 2020 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig is geweest op het Kadoelenpad. Dit blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] en uit de historische verkeersgegevens van die nacht. Verder stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en [medeverdachte 2] de Renault Megane hebben schoongemaakt en dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] verschillende keren met de Opel Corsa naar de woning van [verdachte] zijn gereden. Ten slotte zijn zij met zijn drieën naar de Uithoornstraat gereden, waar zij rond 3:30 uur zijn aangekomen.
Vervolgens kan worden vastgesteld dat op 26 augustus 2020 even voor 4:00 uur bij de woning van aangever [aangever] aan de [adres] een schietincident heeft plaatsgevonden. Aangever [aangever] is hierbij licht gewond geraakt aan zijn been. Aan de hand van de getuigenverklaring stelt de rechtbank vast dat twee verdachten vanuit de [adres] zijn weggerend richting de Uithoornstraat. In de Uithoornstraat is één van hen gestopt bij een blauwe Renault Megane. Deze persoon heeft het vuurwapen in de achterbak van deze Renault gelegd. Het vuurwapen is gewikkeld in een vest waarop DNA van [verdachte] en [medeverdachte 2] is aangetroffen. Verder is in de Renault een paar handschoenen met daarop het DNA van [medeverdachte 2] en schotresten aangetroffen. Niet kan worden vastgesteld hoe die schotresten op de handschoenen terecht zijn gekomen. Ook is er een vuilniszak met daarop een vingerafdruk van [verdachte] gevonden.
Aan de hand van de getuigenverklaringen en de verklaring van [medeverdachte 1] stelt de rechtbank vast dat de twee wegrennende personen in de witte Opel Corsa van [medeverdachte 1] op de Uithoornstraat zijn gestapt en zijn weggereden. Volgens [medeverdachte 1] waren dit [verdachte] en [medeverdachte 2] .
Op grond van het aangetroffen DNA op het vest waarin het vuurwapen is aangetroffen en het DNA en de schotresten op de handschoenen in combinatie met de getuigenverklaringen en de verklaring van [medeverdachte 1] concludeert de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 2] de twee wegrennende mannen moeten zijn geweest. Nu er geen andere personen op straat waren, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat één van hen kort daarvoor op de woning in de [adres] heeft geschoten en dat één van hen het wapen in de Renault heeft gelegd.
Is er sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood?
De rechtbank stelt vast dat met het aangetroffen automatische vuurwapen 21 kogels zijn afgevuurd op de woning. Sommige kogels hebben zich dwars door de woning geboord en zijn via de achterruit in de achtertuin beland. Ten tijde van het schietincident brandde er bovendien licht in de woning aan de [adres] . De rechtbank is van oordeel dat - gelet op de aard van het vuurwapen, de hoeveelheid afgeschoten kogels en het soort woning waarop is geschoten - een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans heeft bestaan dat een van de bewoners dodelijk zou worden getroffen. [verdachte] en [medeverdachte 2] moeten zich hiervan bewust zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dan ook in voorwaardelijke zin opzet op de dood van aangever [aangever] of anderen gehad.
Voorbedachte raad
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat sprake was van een vooropgezet plan om aangever [aangever] of een ander persoon van het leven te beroven.
De politie en de officier van justitie lijken ervan uit te gaan dat het wapen in een rode tas heeft gezeten die - volgens de verklaring van [medeverdachte 1] - door [verdachte] vanuit zijn woning is meegenomen. [medeverdachte 1] heeft niet gezien of er een wapen in deze tas zat. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat deze tas op het Kadoelenpad is overgeheveld naar de Renault. Dit is ook te zien op de camerabeelden. Na het schietincident is in de Renault geen rode tas aangetroffen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wanneer over het wapen werd beschikt en dus wanneer een eventueel plan ten aanzien van het schieten zou zijn gemaakt.
De stelling van de officier van justitie dat de blauwe Renault Megane op 15 augustus 2020 is gestolen ten behoeve van deze schietpartij is niet meer dan een aanname, dit blijkt niet uit het dossier. De rechtbank is van oordeel dat ook hieruit niet blijkt dat sprake is geweest van een plan om [aangever] of een ander van het leven te beroven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de handelingen van verdachte zelf evenmin worden afgeleid dat sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde.
Is sprake van medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank heeft overwogen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] de twee personen moeten zijn geweest die na de schietpartij zijn weggerend. Nu verder niemand op straat aanwezig was, kan het niet anders zijn dan dat één van hen de schutter was. Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld wie de schutter is geweest.
Wel kan worden vastgesteld dat [verdachte] en [medeverdachte 2] voor het schietincident aanwezig zijn geweest bij de gestolen Renault aan het Kadoelenpad. Zij hebben beiden handelingen verricht om de Renault schoon te maken. Vervolgens zijn zij samen met [medeverdachte 1] in de witte Opel naar de Uithoornstraat gereden. Daarna zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] beiden vanuit de Uithoornstraat naar de [adres] gegaan en heeft één van hen daar op de woning geschoten. Eén van hen heeft de AK47 in de achterbak van de Renault gelegd. Ten slotte zijn zij beiden weggerend en zijn ze in de auto van [medeverdachte 1] gestapt en gezamenlijk gevlucht. [verdachte] heeft kort voor het schietincident bovendien geld overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte 2] .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] zowel in de voorbereiding maar met name door een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Dat niet kan worden vastgesteld wie uiteindelijk de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald doet daar niet aan af.
3.3.5.
Conclusies en bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Voor een veroordeling voor het voorhanden hebben van wapens en munitie is vereist dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan.
Gelet op de gezamenlijke uitvoering van het schietincident kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat [medeverdachte 2] zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen en hierover een zekere zeggenschap heeft gehad.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in onder 3.3.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 26 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] en personen die zich bevonden in de woning op het adres [adres] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een gestolen auto met valse kentekenplaten naar de [adres] en vervolgens naar de woning op het adres [adres] is gereden en
- vervolgens met een automatisch vuurwapen, type AK-47, meermalen op de woning gelegen aan de [adres] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 26 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch vuurwapen, van het merk AK, type 47 Mpi-Km, kaliber 7.62x39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte moet worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht, omdat het ernstige strafbare feiten betreft die na een gedegen voorbereiding zijn gepleegd. Bij dit soort feiten is toepassing van het adolescentenstrafrecht niet van toepassing. Daarnaast heeft verdachte geen openheid van zaken gegeven, toont hij geen berouw en laat hij niet zien dat hij inzicht heeft in de ernst van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Verder heeft de raadsman verzocht af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. De raadsman verzoekt de rechtbank aan verdachte een (gedeeltelijke) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Ten slotte heeft de rechtbank verzocht het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf niet langer te laten duren dan 9 maanden en 13 dagen, zodat verdachte in oktober zijn school kan hervatten.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een automatisch vuurwapen op een woning te schieten waar zich personen bevonden. De kogels van het automatische vuurwapen zijn dwars door de woning gegaan tot aan de tuin aan toe. Aangever [aangever] heeft hierbij licht letsel opgelopen, maar dat had veel erger kunnen aflopen. [aangever] , zijn moeder en een vriend hebben in een zeer beangstigende situatie verkeerd door toedoen van verdachte. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven is niet aan verdachte te danken.
Het schieten met een automatisch vuurwapen op een woning midden in de stad roept niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de buurtbewoners - en meer in algemene zin - in de gehele samenleving gevoelens van angst, onveiligheid en afschuw op. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen automatisch vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact.
Strafblad van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 19 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
Het Openbaar Ministerie lijkt als uitgangspunt te nemen dat het volwassenstrafrecht wordt toegepast, tenzij het redenen heeft om daarvan af te wijken. De rechtbank ziet, gelet op de wetsgeschiedenis bij de introductie van het adolescentenstrafrecht echter meer ruimte om het jeugdstrafrecht toe te passen. Het antwoord op de vraag of pedagogische beïnvloeding mogelijk is, staat bij deze keuze voorop. De rechtbank heeft gekeken naar het wegingskader adolescentenstrafrecht en heeft beoordeeld of pedagogische beïnvloeding van verdachte mogelijk is.
De rechtbank heeft daarbij kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 23 maart 2021, waarin toepassing van het jeugdstrafrecht wordt geadviseerd. De rechtbank neemt die conclusie en de motivering daarvan over. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het gedrag van verdachte in detentie; hij blijkt zich goed aan de regels te houden en heeft zich begeleidbaar opgesteld.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Dat neemt overigens niet weg dat het heel ernstig is waar verdachte zich aan schuldig heeft gemaakt. De ernst van het feit is echter geen reden om niet het adolescentenstrafrecht toe te passen als dat om andere redenen wel de voorkeur verdient. Ook de wetsgeschiedenis biedt geen basis voor de stelling dat het adolescentenstrafrecht niet toegepast zou kunnen worden bij een verdenking van ernstige feiten.
Duur van de jeugddetentie
Gelet op het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dat de officier van justitie en gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Bij het bepalen van de duur van de jeugddetentie gaat de rechtbank uit van de straffen die in soortgelijke zaken aan jeugdigen worden opgelegd. De rechtbank acht een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden en zal dit aan verdachte opleggen. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die in het reclasseringsadvies van 30 april 2020 zijn voorgesteld.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
De benadeelde partij [aangever] vordert € 2.281,32 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
- Dsquared jas
€ 425,00
- Meerdere jassen
€ 200,00
- Hotelovernachting (Van der Valk)
€ 120,00
- Studie gestopt
€ 801,32
- Reiskosten naar Rotterdam t.b.v. overnachting bij zus
€ 320,00
- Eigen risico
€ 385,00
- iPhone oplader
€ 30,00
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten ten aanzien van de beschadigde jassen, de reiskosten en de iPhone oplader onvoldoende zijn onderbouwd en daarom moeten worden afgewezen. De gevorderde kosten voor de eigen risico zijn kennelijk reeds vergoed, reden waarom deze post niet voor vergoeding in aanmerking komt. De gevorderde kosten voor de hotelovernachting en de gestopte studie zijn toewijsbaar, omdat deze aannemelijk zijn.
De gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-.
De officier heeft verzocht het totaal toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - gelet op de gevorderde vrijspraak - primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering ten aanzien van de materiële schade, omdat de gevorderde posten niet zijn onderbouwd. Ook de immateriële schade is niet onderbouwd. De raadsman verzoekt de rechtbank deze post daarom aanzienlijk te matigen.
8.4.
Beslissing van de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering ten aanzien van de materiële schade. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer.
De benadeelde partij heeft de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet onderbouwd. De rechtbank kan zich echter voorstellen dat een dergelijke aanslag op de woning angstaanjagend moet zijn.
Op grond van de omstandigheden van het geval en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,-. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 26 augustus 2020.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De toegewezen bedragen worden hoofdelijk aan verdachte en de medeverdachte opgelegd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale toegewezen bedrag aan de benadeelde partijen te betalen, voor zover de ander niet al heeft betaald.
8.5.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
  • 14c, 36f, 45, 47, 57, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet Wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van poging tot doodslag;
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
zes (6) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
twee (2) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Verdachte beschikt over een zinvolle dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of werk en verleent zijn medewerking aan het aflossen van schulden, ook als dat inhoudt meewerk en aan het volgen van een traject via Intensieve Forensische Aanpak (IFA) of vergelijkbare instantie.
-
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden / ambulante behandeling
Indien tijdens de begeleiding/toezicht blijkt dat verdachte gebaat is bij een behandeling/training, gericht op het aanleren van alternatieve oplossingsvaardigheden en een training gericht op delictpreventie, dan zal hij hieraan zijn medewerking verlenen. Deze behandeling/training kan via IFA verlopen of de mogelijkheid bestaat dat verdachte een SOLO (Individuele Cognitieve Vaardigheidstraining) of een andere gedragsinterventie (gericht op cognitieve vaardigheden) volgt. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider. Als dat betekent dat er een intelligentietest zal moeten worden afgenomen dan verleent verdachte hieraan zijn medewerking.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft via/bij een begeleid wonen instantie of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de Justitiële Jeugdinrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan de duur van de gijzeling worden gesteld op nul dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en W.M. van der Most, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 september 2021.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2021:152.
4.Proces-verbaal van bevindingen verhoor van aangever [aangever] , p. 1122.
5.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ), p. 5003.
6.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ), p. 5006 t/m 5009.
7.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ), p. 5005.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1020.
9.Proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige 1] van de rechter-commissaris op 12-04-2021.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 1018.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 1169.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 2035.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , P. 2034.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 2071.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1020.
16.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ), p. 5002.
17.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ), p. 5006.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1204.
19.Proces-verbaal van wapenonderzoek, p. 1215.
20.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5099.
21.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5169.
22.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5170.
23.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5169.
24.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5170.
25.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5170 en 5171.
26.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5171.
27.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5169.
28.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5170.
29.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5146.
30.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5147.
31.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5146.
32.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5147.
33.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5154.
34.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5155.
35.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5164.
36.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5165.
37.Proces-verbaal van vooronderzoek lab, p. 5185.
38.Rapport dactyloscopisch onderzoek, p. 5190-5193.
39.Proces-verbaal van camerabeelden, p. 1035.
40.Proces-verbaal van camerabeelden, p. 1036.
41.Proces-verbaal van camerabeelden, p. 1037.
42.Idem.
43.Proces-verbaal van camerabeelden, p. 1038.
44.Proces-verbaal van camerabeelden, p. 1039.
45.Proces-verbaal van bevindingen Corsa-telefoonnummer, p. 1033.
46.Proces-verbaal van bevindingen veiligstellen mondkapje, p. 1113.
47.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 5115.
48.Proces-verbaal van bevindingen ANPR-excelbestand, p. 1270.
49.Proces-verbaal van bevindingen iPhone [verdachte] , p. 1265.
50.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1297.
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1295-1296.
52.Proces-verbaal van bevindingen ANPR-excelbestand, p. 1270.
53.Proces-verbaal van bevindingen Corsa-telefoonnummer, p. 1033.
54.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1298.
55.Proces-verbaal van bevindingen ANPR-excelbestand, p. 1270.
56.Proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker [telefoonnummer 3] , p. 1092.
57.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1298.
58.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1298.
59.Proces-verbaal van bevindingen ANPR-excelbestand, p. 1270.
60.Proces-verbaal van de terechtzitting van 19 augustus 2021.
61.Proces-verbaal van bevindingen banktransacties [medeverdachte 2] , p. 1310.