ECLI:NL:RBAMS:2021:4667

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
C/13/703792 / KG ZA 21-531
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van bankrelatie door humanitaire stichting ISRAA tegen Rabobank

In deze zaak heeft de stichting Internationale Steun Rechtstreeks aan Armen (ISRAA) een kort geding aangespannen tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. met het verzoek om de bankrelatie voort te zetten. ISRAA, een humanitaire non-profitorganisatie die Palestijnse weeskinderen ondersteunt, heeft sinds 2003 bankrekeningen bij Rabobank. De bank heeft echter de relatie met ISRAA opgezegd, onder andere vanwege zorgen over de transparantie van transacties en mogelijke connecties met terroristische organisaties. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juli 2021 heeft ISRAA haar standpunt toegelicht, terwijl Rabobank verweer voerde op basis van wettelijke verplichtingen en eerdere zorgen over ISRAA's activiteiten. De voorzieningenrechter heeft op 1 september 2021 geoordeeld dat Rabobank onvoldoende bewijs heeft geleverd om de opzegging van de bankrelatie te rechtvaardigen. De rechter heeft bepaald dat Rabobank de bankrelatie met ISRAA moet voortzetten, omdat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Tevens is Rabobank veroordeeld in de proceskosten van ISRAA.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/703792 / KG ZA 21-531 MDvH/MV
Vonnis in kort geding van 1 september 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING INTERNATIONALE STEUN RECHTSTREEKS AAN ARMEN,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij dagvaarding van 1 juli 2021,
advocaat mr. Y. Amar te Amsterdam,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Vermaire te Utrecht.
Partijen zullen hierna ISRAA en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 14 juli 2021 heeft ISRAA de dagvaarding toegelicht. Rabobank heeft mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
aan de zijde van ISRAA: [naam 1] , secretaris en [naam 2] , voorzitter, met mr. Y. Amar;
aan de zijde van Rabobank: [naam 3] (Head of Global Intelligence & Response, bijzondere onderzoeken) en [naam 4] (Analist KYC Operations Retail NL) met mr. R.M. Vermaire.
Na verder debat is het kort geding pro forma aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een schikking te bereiken. Bij e-mail van 18 augustus 2021 van mr. Amar is de voorzieningenrechter ervan in kennis gesteld dat dit niet is gelukt en is vonnis gevraagd. Vonnis is bepaald op 1 september 2021.
2. De feiten
2.1.
ISRAA is een in 2001 opgerichte humanitaire non-profitorganisatie. Zij ondersteunt Palestijnse weeskinderen en Palestijnse vluchtelingen die in kampen in Gaza, Libanon en Turkije verblijven. ISRAA biedt onder meer steun door middel van kleine financiële bijdragen, voedselpakketten, kleding, medische zorg en het vergoeden van collegegelden, etc. ISRAA heeft de ANBI-status.
2.2.
Het bestuur van ISRAA bestaat op dit moment uit [naam 2] (voorzitter sinds 2016), [naam 1] (secretaris sinds 2019) en [naam 5] (sinds 2017). Samen met enkele vrijwilligers voert het bestuur zelf de dagelijkse werkzaamheden uit.
2.3.
Sinds 2003 houdt ISRAA drie bankrekeningen aan bij Rabobank. De oudste van die drie is de bankrekening met nummer [nummer] . Alleen deze rekening wordt door ISRAA actief gebruikt.
2.4.
Tot augustus 2016 maakte ISRAA gelden over naar The Mercy Association for the Children of Gaza (destijds een lokale partner van ISRAA), die namens ISRAA betalingen verrichtte aan onder meer Palestijnse weeskinderen. In augustus 2016 heeft Rabobank het betaalverkeer met die partij stopgezet (en het hele betaalverkeer met Gaza).
2.5.
Nadien heeft ISRAA een lokaal kantoor in Gaza opgericht. Medewerkers van dat kantoor zorgen ervoor dat aan weeskinderen (of aan hun verzorgers of voogden) een bankrekening met pinpas ter beschikking wordt gesteld waarop elke maand € 35,- wordt gestort. De desbetreffende gelden worden door ISRAA overgemaakt naar een organisatie in Turkije (The European Charity) die het geld overmaakt naar een Egyptische organisatie met een bijkantoor in Gaza (The Arab Medical Union). De weeskinderen (of hun voogden) kunnen dan iedere maand met hun bankpas € 35,- van de rekening van The Arab Medical Union bij de Bank of Palestine afhalen.
2.6.
Uit een brief van Rabobank aan ISRAA van 7 april 2017 blijkt dat Rabobank eerder (per 1 augustus 2016) de relatie met ISRAA heeft opgezegd. Hierover is in de brief het volgende opgenomen:
“De reden van opzegging is het niet transparante transactieverkeer, waardoor de oorsprong en uiteindelijke bestemming van de geldstroom niet duidelijk is vast te stellen. Hierdoor zijn de risico’s voor de Rabobank niet te beheersen en kunnen we de transacties naar o.a. The Mercy association for the Children of Gaza niet meer faciliteren.”Vervolgens kan uit de brief worden afgeleid dat nadien verschillende gesprekken tussen partijen hebben plaatsgevonden. In deze brief is de relatie opnieuw (met een beroep op artikel 2.2 en 35 van de Algemene Bankvoorwaarden) opgezegd per 31 mei 2017.
2.7.
Bij brief van 20 april 2017 heeft ISRAA tegen de opzegging geprotesteerd.
2.8.
Nadien is tussen partijen gecorrespondeerd en hebben gesprekken plaatsgevonden waarbij van de kant van Rabobank is verzocht om antwoorden en documenten om bij haar bestaande onduidelijkheden weg te nemen. Ook is van de kant van Rabobank in oktober 2017 de eis gesteld dat ISRAA het zogenoemde CBF-keurmerk (het keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving) verkrijgt. Het CBF-keurmerk ziet erop toe dat goede doelen daadwerkelijk bijdragen aan een betere wereld, zorgvuldig omgaan met elke euro en verantwoording afleggen en zich onafhankelijk laten controleren. Voor het CBF-keurmerk is onder meer een accountantsverklaring vereist.
2.9.
Bij brief van 4 februari 2019 heeft Rabobank de relatie met ISRAA wederom opgezegd, per 4 juli 2019. Bij brief van 5 juni 2019 van Rabobank is de opzegging opgeschort tot 1 oktober 2019.
2.10.
Bij brief van 5 juli 2019 heeft de raadsman van ISRAA (die ISRAA toen had ingeschakeld) Rabobank geschreven dat er geen wettelijke grondslag is voor de eisen die Rabobank aan ISRAA stelt, zeker nu er geen concrete aanleiding is voor die eisen, dat opzegging van de bankrelatie daarom onrechtmatig is en dat die relatie in stand moet worden gehouden.
2.11.
Bij brief van 19 augustus 2019 van de raadsman van Rabobank is ISRAA in de gelegenheid gesteld om voor 1 november 2019 het CBF-keurmerk te verkrijgen, bij gebreke waarvan de relatie alsnog zal worden beëindigd. Nadien heeft Rabobank die termijn opgeschoven naar 1 januari 2020.
2.12.
Eind 2020 is ISRAA opgenomen in het toetsingsproces voor het CBF-keurmerk en staat zij als zodanig ook op de CBF-website vermeld.
2.13.
Nadien zijn partijen opnieuw in gesprek getreden en hebben zij opnieuw gecorrespondeerd. Dit resulteerde er uiteindelijk in dat Rabobank in december 2020 wederom heeft opgezegd per 1 april 2021.
2.14.
Op 31 maart 2021 heeft ISRAA de (voor het CBF-keurmerk vereiste) goedkeurende accountantsverklaring (zonder voorbehouden) op haar jaarrekening verkregen.
2.15.
Rabobank hield vast aan de opzegging van de bankrelatie. Vanwege de ramadan is de opzeggingsdatum echter nog één keer verschoven, dit keer tot 19 mei 2021. In de aanloop naar dit kort geding heeft Rabobank toegezegd de opzegging op te schorten tot de datum van dit vonnis.

3.Het geschil

3.1.
ISRAA vordert het volgende:
I.
primairRabobank te veroordelen de bankrelatie met ISRAA voor onbepaalde duur voort te zetten, in het bijzonder om de bankrekening met nummer [nummer] in stand te houden en ISRAA daartoe onbeperkte toegang te garanderen, dan wel
subsidiairtotdat in een bodemprocedure onherroepelijk is besloten op de vraag of Rabobank tot opzegging van de zakelijke relatie mocht overgaan;
II. Rabobank te veroordelen betaalverkeer met Bank of Palestine in Gaza uit te voeren namens ISRAA;
III. een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag, met een maximum van € 100.000,-;
IV. Rabobank te veroordelen in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
ISRAA stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat de opzegging in strijd is met artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV), waarin de zorgplicht van de bank is opgenomen. Bovendien is de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Het hebben van een bankrekening is essentieel om aan het maatschappelijk verkeer te kunnen deelnemen. De gevolgen van de opzegging zijn desastreus, omdat geen enkele andere bank ISRAA dan als klant zal accepteren. Het gaat dus om het voortbestaan van ISRAA. Er is in dit geval geen sprake van een onaanvaardbaar integriteitsrisico, van witwasrisico’s, van terrorismefinanciering of van overtreding van de sanctiewetgeving. De boekhouding van ISRAA is waterdicht en volledig transparant. Zij beschikt over een goedkeurende accountantsverklaring. ISRAA heeft steeds meegewerkt aan vragen en onderzoek van Rabobank. Zo heeft zij de ANBI-status aangevraagd en verkregen en een externe accountantscontrole laten uitvoeren. Ook heeft ISRAA de eis aanvaard dat zij het CBF-keurmerk moet aanvragen. Dit keurmerk is thans in zicht.
3.3.
Rabobank heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat zij in dit geval moet voldoen aan de verplichtingen die haar worden opgelegd in de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Sanctiewet 1977. ISRAA heeft kort na haar oprichting een deel van de activiteiten overgenomen van Stichting Al Aqsa. Volgens de AIVD bestond er een verdenking dat deze stichting terrorisme steunt, onder meer de radicale (en gesanctioneerde) Palestijnse beweging Hamas. Ook de Europese Unie heeft Stichting Al Aqsa op de lijst van verboden terroristische organisaties geplaatst. Uit Kamervragen en uit krantenartikelen die Rabobank in het geding heeft gebracht blijkt van connecties tussen The Mercy Association/ISRAA en Hamas. Dergelijke openbare nieuwsberichten kan Rabobank niet zomaar negeren, te meer omdat onlangs nog is gebleken dat liefdadigheidsorganisaties vaker als dekmantel worden gebruikt om terrorisme te steunen. In juli 2016 is een en ander aan de orde geweest in een gesprek tussen Rabobank en de toenmalige bestuursleden van ISRAA. De conclusie hiervan was dat Rabobank onvoldoende comfort had dat de gelden van ISRAA daadwerkelijk op de juiste bestemming terechtkwamen. De bankrelatie is toen opgezegd, welke opzegging nadien verschillende keren (uit coulance) is verlengd. Thans is de situatie zo dat ISRAA nog steeds het CBF-keurmerk niet heeft, terwijl Rabobank hierom reeds lange tijd verzoekt (voor het eerst in haar brief van 2 oktober 2017). Dit keurmerk geldt voor Rabobank als minimumvereiste. Zij vereist dit keurmerk van alle liefdadigheidsinstellingen die jaarlijks meer dan € 100.000,- verwerven. Ook beschikt ISRAA nog steeds niet over een intern compliance-beleid, terwijl hier al geruime tijd om wordt verzocht.
Over vordering II heeft Rabobank aangevoerd dat die niet is onderbouwd én dat Rabobank nimmer aan deze veroordeling kan voldoen. Rabobank werkt met een netwerk aan correspondentbanken, die zelfstandig bevoegd zijn om te bepalen welke betalingen zij aan welke partij voldoen. Zij voeren dus bij iedere doorgestuurde betaling hun eigen compliance check uit. Rabobank kan correspondentbanken nergens toe dwingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 35 van de ABV bepaalt dat Rabobank bevoegd is de bankrelatie met ISRAA op te zeggen, met dien verstande dat zij zich daarbij houdt aan haar in artikel 2 lid 1 ABV neergelegde zorgplicht. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn niet onbegrensd. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (zie artikel 6:248 lid 2 BW en het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).
4.2. Voorop wordt gesteld dat het (ook) voor rechtspersonen van groot belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. Opzegging van de bankrelatie heeft dan ook voor ISRAA zeer verstrekkende gevolgen. Aangenomen kan worden dat het nagenoeg zeker is dat zij niet bij een andere bank kan gaan bankieren, indien zij die andere bank meedeelt dat Rabobank de relatie heeft opgezegd. Hierin is tevens het spoedeisend belang van ISRAA gelegen. Daar staat tegenover dat in dit geval op Rabobank op grond van de Wft, de Wwft en de Sanctiewet 1977 zware verplichtingen rusten om zoveel mogelijk te voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt misbruikt. Daartoe moet zij onderzoek doen naar haar cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden.
4.3.
Beide partijen zijn (in de dagvaarding en in de conclusie van antwoord) uitgebreid ingegaan op de langdurige voorgeschiedenis die heeft geleid tot dit kort geding. Reeds vanaf 2016 zijn zij aan het bakkeleien over voortzetting van de bankrelatie, waarbij Rabobank de datum van opzegging keer op keer heeft verschoven. Er hebben tussen partijen in die periode tal van gesprekken plaatsgevonden. Tevens is een uitgebreide correspondentie gevoerd en in het geding gebracht.
4.4.
Binnen de beperkte kaders van een kort geding is het niet mogelijk een oordeel te vormen op basis van gesprekken en correspondentie over een periode van bijna zes jaar. Dit is ook niet nodig. In dit kort geding ligt slechts de vraag voor of
op basis van de huidige feiten en omstandighedenen na een afweging van alle betrokken belangen het treffen van een voorlopige voorziening in de rede ligt.
4.5.
Hierbij is allereerst van belang dat de twee bestuursleden van ISRAA die ter zitting aanwezig waren relatief nieuw zijn en geen onderdeel uitmaken van de ‘geschiedenis’ die Rabobank heeft met ISRAA. Door de twee bestuursleden is ter zitting ook toegegeven dat eerdere (inmiddels vertrokken) bestuursleden niet altijd even professioneel hebben gehandeld, hetgeen mogelijk bij Rabobank tot onduidelijkheden en misverstanden heeft geleid. De twee bestuursleden die op de zitting aanwezig waren konden op alle vragen van de voorzieningenrechter een adequaat antwoord geven en gaven er blijk van hun taak serieus te nemen. De voorzieningenrechter heeft dan ook de indruk dat de twee huidige bestuursleden alles op alles zetten om de relatie met Rabobank in stand te houden. Zij zijn bereid te voldoen aan alle (redelijke) eisen van Rabobank. Zo hebben zij de jaarrekening laten controleren door een registeraccountant (afkomstig van een gerenommeerd kantoor) en zijn zij hard bezig met het verkrijgen van het CBF-keurmerk en dit keurmerk is, volgens hun verklaring ter zitting, bijna in zicht.
4.6.
Vervolgens is van belang dat Rabobank, waar het de administratie en de interne (beleids)regels van ISRAA betreft, onvoldoende concreet heeft gemaakt wat zij precies nog meer van ISRAA verlangt. ISRAA beschikt immers over lijsten van weeskinderen, bewijzen van uitbetaling (documenten met stempels en handtekeningen van ontvangst door weeskind of ouder/voogd), kopieën van paspoorten etc. ISRAA heeft onweersproken gesteld dat zij (delen van) de administratie meermaals aan Rabobank heeft toegezonden en dat zij Rabobank de gelegenheid heeft geboden de administratie bij haar op kantoor in te komen zien. Niet is gebleken dat Rabobank deze administratie daadwerkelijk heeft bekeken, in ieder geval heeft zij niet concreet aangegeven wat er in haar ogen aan schort. Enkele verwijten die Rabobank ISRAA thans maakt, over onduidelijke geldstromen of over onduidelijke samenwerkingspartners, zijn voor ISRAA nieuw, althans gedeeltelijk nieuw.
4.7.
Rabobank heeft er steeds op aangedrongen (en doet dat nog steeds) dat ISRAA een eigen ‘compliance beleid’ zou moeten hebben dat zou moeten zien op – zo blijkt uit de conclusie van antwoord – naleving van de sanctiewetgeving en de Wwft, waardoor betalingen door ISRAA aan gesanctioneerde partijen zouden (kunnen) worden voorkomen. Met ISRAA is de voorzieningenrechter van oordeel dat onduidelijk is wat dit interne compliance beleid dan zou moeten inhouden en wat het zou toevoegen. Rabobank heeft dat niet duidelijk gemaakt. ISRAA stelt gemotiveerd dat zij precies weet waar het geld – de bedragen van € 35,- per maand – terecht komen, namelijk bij de weeskinderen, dat zij dus weet dat van schending van de sanctiewetgeving geen sprake is en dat van terrorismefinanciering evenmin sprake kan zijn. Uit het feit dat de accountant een goedkeurende verklaring heeft afgegeven bij de jaarrekening kan ook worden afgeleid dat de accountant kennelijk heeft kunnen nagaan dat het geld dat ISRAA heeft uitgegeven ook daadwerkelijk terecht is gekomen bij de projecten waarvoor zij bestemd waren en dat de accountant geen aanwijzingen heeft gevonden voor terrorismefinanciering, zoals ISRAA terecht heeft aangevoerd. Er bestaat voorshands geen aanleiding om hieraan te twijfelen, ook niet omdat Rabobank “zich afvraagt op welke wijze de controlerend accountant [dit] heeft kunnen nagaan”, “nu ISRAA helemaal geen compliance kader heeft”.
4.8.
Ook de verwijten die Rabobank ISRAA maakt op basis van de in het geding gebrachte krantenartikelen (waaruit zou moeten blijken dat er banden bestaan tussen ISRAA, althans de stichting waarvan ISRAA de activiteiten heeft voortgezet, en Hamas), snijden voorshands geen hout. Allereerst geldt dat ISRAA pas kennis nam van deze artikelen bij de conclusie van antwoord. Rabobank heeft haar zorgen op basis van die artikelen niet eerder met ISRAA gedeeld, zodat ISRAA in dit kader geen ‘wederhoor’ is gegund. Ter zitting is verder door ISRAA onweersproken aangevoerd dat alle artikelen uit één koker komen, namelijk uit de koker van [journalist], een journalist die bekend staat om zijn felle anti-islamhouding. Ook is ter zitting gebleken dat niet zonder meer op de juistheid van die artikelen kan worden afgegaan. Zo gaat het artikel over het Al-Shifa’a Hospital waar Hamasstrijders onderdak zouden vinden over een ziekenhuis in Gaza en niet over het gelijknamige ziekenhuis in Libanon, waarnaar ISRAA geld stuurt. Tenslotte heeft ISRAA er nog op gewezen dat ook uit de databank “Nexis Diligence” van LexisNexis, het screeningsprogramma dat bijvoorbeeld ook door DNB wordt gebruikt, geen enkele connectie blijkt tussen The Mercy Association (zie 2.6) en Hamas. Rabobank heeft dit niet weersproken.
4.9.
Rabobank verwijt ISRAA ten slotte dat zij met “pappen en nathouden een spel speelde” met Rabobank. Op zich heeft Rabobank gelijk dat ISRAA niet altijd voortvarend te werk is gegaan, maar het huidige bestuur doet duidelijk haar best en heeft begrijpelijke redenen aangevoerd waarom de accountantsverklaring en het CBF-keurmerk langer op zich hebben laten wachten dan zij zelf ook had gehoopt. Terecht heeft ISRAA erop gewezen dat de stichting wordt gerund door vrijwilligers die naast hun werk voor ISRAA een betaalde baan hebben. Het was voorts niet zo eenvoudig de juiste accountant te vinden die de vereiste controle kon en wilde uitvoeren. Toen de accountant eenmaal was gevonden, gooide de Corona-pandemie roet in het eten, en kon de accountant zijn controlewerkzaamheden maandenlang eenvoudigweg niet uitvoeren (in Gaza was geruime tijd sprake van een volledige of gedeeltelijke lockdown, het digitale netwerk is daar beperkt en huishoudens hebben slechts twee tot drie uur elektriciteit waardoor het vrijwel onmogelijk was de administratie en boekhouding die lokaal op kantoorcomputers staan, te raadplegen). Door dit alles is het proces enorm vertraagd. Het traject om het CBF-keurmerk te verkrijgen is sowieso tijdrovend (duurt volgens ISRAA minimaal zes maanden) en kon pas serieus beginnen nadat eind maart 2021 de accountantsverklaring was verkregen.
4.10.
Al met al leidt een afweging van belangen ertoe dat vordering I. toewijsbaar is, uiteraard op basis van de feiten en omstandigheden zoals die de voorzieningenrechter bekend zijn ten tijde van het wijzen van dit vonnis. Rabobank heeft op dit moment te weinig aanwijzingen in handen om te concluderen dat de werkwijze van ISRAA strijdig is met de verplichtingen uit de Wft, de Wwft en/of de Sanctiewet 1977. De opzegging van de bankrelatie is dan ook voorshands naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Minst genomen dient Rabobank nu af te wachten of ISRAA inderdaad, zoals gezegd, het CBF-keurmerk zal verkrijgen. Afhankelijk daarvan kan Rabobank zich mogelijk verder beraden.
4.11.
Vordering II. is gezien het niet weersproken verweer van Rabobank hiertegen niet toewijsbaar.
4.12.
Het opleggen van een dwangsom is niet nodig. Rabobank heeft immers in haar conclusie van antwoord toegezegd dat zij vrijwillig aan een eventueel veroordelend vonnis zal voldoen.
4.13.
Rabobank zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proces- en nakosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van ISRAA worden begroot op:
- dagvaarding € 98,52
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.781,52

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Rabobank op basis van de huidige feiten en omstandigheden de bankrelatie met ISRAA voort te zetten, in het bijzonder om de bankrekening met nummer [nummer] in stand te houden en ISRAA daartoe onbeperkte toegang te garanderen,
5.2.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van ISRAA tot op heden begroot op € 1.781,52, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Rabobank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten met ingang van de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MV