ECLI:NL:RBAMS:2020:6098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
13-751579-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot overlevering wegens onmenselijke detentieomstandigheden in Roemenië

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht op de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Suceava in Roemenië. De opgeëiste persoon, geboren in 1995 in Roemenië, werd beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen. Tijdens de zitting op 17 september 2020 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd de rechtbank geconfronteerd met de vraag of de detentieomstandigheden in Roemenië aanvaardbaar waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Roemenië, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De detentieomstandigheden in de Roemeense gevangenissen, met name in Botosani Prison, waar de opgeëiste persoon mogelijk zou worden ondergebracht, voldeden niet aan de vereisten voor humane detentie. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in Botosani Prison slechts 2 m2 'personal space' zou hebben, wat aanzienlijk onder de norm van 3 m2 ligt.

Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot overlevering. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende zicht was op een veilige overlevering binnen een redelijke termijn, en dat de overleveringsprocedure moest worden beëindigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was te tekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751579-20
RK nummer: 20/3340
Datum uitspraak: 1 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 juni 2019 door de rechtbank van eerste aanleg Suceava (Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een strafvonnis nr. 153 van 22 maart 2019, gedeeltelijk gewijzigd en definitief gebleven bij de strafrechtelijke beslissing nr. 627 van 18 juni 2019, uitgegeven door het Hof van Beroep Suceava.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

4.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [1]
In zo een geval rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat. [2]
In antwoord op vragen, door het IRC per e-mail van 13 juli 2020 gesteld, heeft de Roemeense autoriteit bij schrijven van 20 juli 2020 het volgende meegedeeld:
Na overlevering zal de opgeëiste persoon gedurende 21 dagen geplaatst worden in Bucharest Ravoha, alwaar een ‘personal space’ van 3 m2 is gegarandeerd. Na deze periode zal de opgeëiste persoon waarschijnlijk worden gedetineerd in een gesloten regime in Iasi Prison. De Roemeense wet schrijft voor dat, nadat een gedetineerde een vijfde van de opgelegde vrijheidsstraf heeft uitgezeten, wordt beoordeeld of de gedetineerde kan worden geplaatst in een minder strikt regime. In het geval dat de opgeëiste persoon overgaat naar een semi-open regime, zal hij hoogst waarschijnlijk worden geplaatst in Botosani Prison.
Als de opgeëiste persoon overgaat naar een open regime, komt hij waarschijnlijk terecht in Iasi Prison.
Het schrijven wordt afgesloten met de tekst:
Having these aspects in mind, the National Penitentiary Administration guarantees that during the execution of the warrant, on the basis of which the prisoner's transfer was ordered, he will have an individual space where the bed and furniture are included, without including the space for the sanitary group, related to the detention regime:

3 m2 in the case of enforcement of the sentence in closed detention regime.

2 m2 in the case of execution of the sentence in the semi-open detention regime.

3 m2 in the case of enforcement of the sentence in open detention regime.

Als antwoord op aanvullende vragen, door het IRC per e-mail van 16 september 2020 gesteld, heeft de Roemeense autoriteit per e-mail op dezelfde dag het volgende meegedeeld:
- quarantine - Rahova prison (3 sqm);
- closed regime - Iaşi Penitentiary (3 sqm);
- semi-open regime - Botoşani Penitentiary (2 sqm);
- open regime - Iaşi Penitentiary (3 sqm).
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat zij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering. Uit de verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon na het uitzitten van een vijfde deel van zijn straf zal worden geplaatst in Botosani Prison, alwaar hij zal beschikken over 2 m2 ‘personal space’. Dit wordt onvoldoende gecompenseerd door de overige detentieomstandigheden, aldus de officier van justitie die heeft aangevuld dat, nu Botosani niet aan de vereisten voldoet, andere instellingen niet bij de beoordeling behoeven te worden betrokken.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ter zitting aangevoerd dat het CPT-rapport van 19 maart 2019 nog steeds een schrijnend beeld laat zien van de Roemeense detentieomstandigheden, ook in Iasi Prison. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat uit de verstrekte informatie ook blijkt dat niet is gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet elders zal worden gedetineerd. De raadsman acht daarom een oordeel over andere detentiecentra eveneens op zijn plaats.
Verder heeft de raadsman betoogd dat reeds aan de eerste van de cumulatieve compenserende factoren, zoals genoemd in het arrest Muršić/Kroatië (7334/13, §132), niet is voldaan, zodat de opgeëiste persoon alleen al om die reden een reëel gevaar loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Volgens de raadsman is echter eveneens niet voldaan aan de derde cumulatieve factor, genoemd in voornoemd arrest, in Iasi Prison. In zijn pleitnota heeft de raadsman ter onderbouwing van dit standpunt enkele inhumane omstandigheden uit het recente CPT-rapport benoemd. De raadsman heeft geconcludeerd dat ook hier sprake is van een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 Handvest, zelfs in geval van voldoende ‘personal space’. De raadsman is met de officier van justitie van mening dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank stelt op basis van de verstrekte informatie vast dat de opgeëiste persoon drie weken zal verblijven in de Bucharest Rahova Prison, in een cel van minimaal 3 m2, waarna hij hoogst waarschijnlijk zal worden gedetineerd in een
closed regimein Iasi Prison. Indien de opgeëiste persoon na een vijfde deel van zijn detentie in een semi-open regime komt, dan zal hij hoogst waarschijnlijk worden geplaatst in Botosani Prison Aldaar beschikt de opgeëiste persoon over 2 m2 ‘personal space’.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (arrest van 20 oktober 2016, nr. 7334/13, Muršić v. Croatia) levert een ‘personal space’ van minder dan
3 m2 het sterke vermoeden op, dat de detentieomstandigheden vernederend zijn in de zin van artikel 3 EVRM en dus ook - gelet op artikel 52, derde lid Handvest - in de zin van
artikel 4 Handvest.
Dit vermoeden kan echter worden weerlegd door het cumulatieve effect van alle detentieomstandigheden. Indien de ‘personal space’ minder is dan 3 m2 dient sprake te zijn van factoren die het gebrek aan ‘personal space’ adequaat compenseren.
Deze cumulatieve factoren betreffen – kort gezegd – de volgende:
1.‘short, occasional and minor reductions of personal space’;
2.‘sufficient freedom of movement outside the cell and adequate out-of-cell activities’;
3.‘confinement in what is, when viewed generally, an appropriate detention facility’.
De rechtbank is van oordeel dat een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon zal worden blootgesteld aan vernederende detentieomstandigheden in de zin van artikel 4 Handvest, omdat in de Botosani Prison niet meer dan 2 m2 ‘personal space’ inclusief bed en meubilair voor hem beschikbaar zal zijn. Dit is 33% minder dan de minimale norm van 3 m2 en betreft daarom meer dan een
minor reduction,zoals in de eerste cumulatieve factor staat omschreven. Daarnaast is geen sprake van een
short reduction of personal space,omdat er voor de opgeëiste persoon bij plaatsing in de
semi-open security level facilityvan Botosani Prison nog 4 jaren gevangenisstraf resteren.
Nu de uitkomst van de toetsing aan de eerste cumulatieve factor negatief is, komt de rechtbank tot de conclusie dat alleen al om die reden het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest niet is weerlegd. In geval van overlevering aan Roemenië loopt de opgeëiste persoon dus een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Overeenkomstig het besliskader dat het Hof van Justitie van de Europese Unie uiteen heeft gezet in het arrest Aranyosi en Căldăraru, moet de rechtbank de beslissing over de overlevering daarom uitstellen. Indien het gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling vervolgens niet binnen een redelijke termijn kan worden uitgesloten, dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit te beslissen of de overleveringsprocedure moet worden beëindigd.
In deze zaak is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende concreet zicht bestaat op overlevering binnen een redelijke termijn, omdat op dit moment geen informatie beschikbaar is op grond waarvan kan worden aangenomen dat binnen afzienbare tijd het reële gevaar voor de opgeëiste persoon zal worden weggenomen. Er zijn geen ontwikkelingen betreffende de Botosani Prison gaande die daarop duiden.
In deze situatie past het niet de zaak aan te houden om verdere vragen te stellen of ontwikkelingen af te wachten. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB en dat de overleveringsprocedure moet worden beëindigd.
Nu dit deel van het verweer van de raadsman reeds slaagt, behoeft het overige verweer geen bespreking.

5.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 van de OLW van 10 juli 2020.
STELT VASTdat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 oktober 2020.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie o.a. rb Amsterdam, 28 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2630
2.zie HvJ EU, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru, punt 92)