ECLI:NL:RBAMS:2021:4582

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
20/1215
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot sluiten van een artikel 16-overeenkomst inzake socialezekerheidswetgeving voor grensarbeidster

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Belgische grensarbeidster, tegen de afwijzing van haar verzoek om het sluiten van een artikel 16-overeenkomst op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004. Eiseres werkte gelijktijdig in België en Nederland en had in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 maart 2016 sociale premies afgedragen in beide landen. De Sociale verzekeringsbank (verweerder) heeft haar verzoek afgewezen, omdat volgens de Europese socialezekerheidswetgeving de Belgische wetgeving van toepassing was, gezien haar status als ambtenaar in België. Eiseres stelde dat deze afwijzing onterecht was, omdat zij in Nederland premies had afgedragen en daardoor recht had op gelijktijdige toepassing van beide wetgevingen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder een discretionaire bevoegdheid heeft bij het uitoefenen van artikel 16 van Verordening 883/2004 en dat de afwijzing van het verzoek niet in strijd was met het gevoerde beleid. De rechtbank concludeerde dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het niet afdragen van sociale premies in België over haar Nederlandse inkomsten. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat er geen uitzonderlijke situatie was die het sluiten van een artikel 16-overeenkomst rechtvaardigde. Eiseres had onvoldoende onderbouwd dat zij in een vergelijkbare situatie anders was behandeld, waardoor haar beroep ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiseres] , te Bornem (België), eiseres

( [gemachtigde eiseres] ),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigden: mr. C.M. Speer, mr. A.P. van den Berg, en [naam] ).

Procesverloop

Met een besluit van 25 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om het sluiten van een overeenkomst op grond van artikel 16 van verordening (EG) nr. 883/2004 [1] (Verordening 883/2004) afgewezen.
Met een besluit van 20 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021, via een videoverbinding.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voor afging
1. Eiseres woont in België. Met ingang van 1 januari 2003 werkte zij gelijktijdig in België en Nederland als [beroep] , in België als ambtenaar en in Nederland in loondienst. Op haar was van 1 januari 2003 tot 2 oktober 2004 alleen de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing. In de periode van 2 oktober 2004 tot en met 31 augustus 2007 was vervolgens alleen de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op eiseres van toepassing, omdat haar werkzaamheden in België toen waren onderbroken. Van 1 september 2007 tot en met 31 maart 2016 is eiseres vervolgens weer gelijktijdig in Nederland en België werkzaam geweest, in België weer als ambtenaar en in Nederland in loondienst. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) heeft op basis van de door eiseres aangeleverde gegevens vastgesteld dat op haar de Belgische socialezekerheidswetgeving van 1 september 2007 tot en met 31 maart 2016 van toepassing was. Vanaf 1 september 2007 heeft eiseres sociale premies afgedragen in Nederland over het Nederlandse inkomen en in België over het Belgische inkomen.
2.
De Nederlandse werkgever van eiseres en eiseres hebben een verzoek ingediend bij verweerder om op basis van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 1408/71 [2] (Verordening 1408/71) en artikel 16 van Verordening 883/2004 voor de periode van 2 oktober 2004 tot en met 31 maart 2016 te regulariseren en zowel de Belgische, als de Nederlandse socialezekerheidswetgevingen van toepassing te verklaren door het sluiten van een zogenoemde artikel 16-overeenkomst. Met het primaire besluit heeft verweerder dat verzoek afgewezen.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen die afwijzing ongegrond verklaard. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat het Belgische recht op eiseres volgens de Europese socialezekerheidswetgeving van toepassing is, omdat zij daar als ambtenaar werkte. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties kunnen Nederland en België in onderlinge overeenstemming een andere wetgeving aanwijzen. Een zodanige uitzonderlijke situatie doet zich hier niet voor. Het beleid van verweerder, waarnaar eiseres verwijst en dat is neergelegd in beleidsregel SB 2146 (de beleidsregel), is volgens verweerder niet op de situatie van eiseres van toepassing.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres verzoekt om over de periode van 1 september 2007 tot en met 31 maart 2016 (periode in geding) gelijktijdige toepassing van het Nederlandse socialezekerheidsrecht naast het Belgische socialezekerheidsrecht, omdat de Belgische socialezekerheidswetgeving niet meer met terugwerkende kracht van toepassing kan worden verklaard over de Nederlandse inkomsten in de desbetreffende periode. Zij heeft over haar Nederlandse inkomsten premies afgedragen in Nederland en de Nederlandse socialezekerheidswetgeving moet daarom van toepassing worden verklaard op het inkomen van eiseres in Nederland. Verweerder heeft in strijd gehandeld met het door hem ter zake gevoerde beleid. Eiseres ontvangt nu over de desbetreffende periode een lagere pensioenuitkering in België, omdat in België geen sociale premies over haar Nederlandse inkomsten zijn afgedragen. Eiseres wist echter niet dat in België premies over haar Nederlandse inkomsten moesten worden afgedragen. Zij ging ervan uit dat haar werkgever dit voor haar regelde. Er is sprake van een zeer bijzondere situatie, omdat de reguliere aanwijsregels leiden tot een ongewenste onderbreking van haar verzekeringsopbouw of verzekeringsrechten, aldus eiseres.
Beoordeling door de rechtbank
5. In geschil is of verweerder het verzoek tot het sluiten van een artikel 16-overeenkomst heeft mogen afwijzen. Het geschil betreft de periode in geding. Niet is in geschil dat in die periode in beide landen premies zijn afgedragen.
6. De rechtbank stelt in dit verband - onder verwijzing naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [3] - voorop dat verweerder ter zake van het uitoefenen van de bevoegdheid van artikel 16 van Verordening 883/2004 een discretionaire bevoegdheid heeft. Die uitoefening zal de rechtbank dan ook terughoudend moeten toetsen. Verweerder geeft aan de bedoelde bevoegdheid invulling door middel van beleid.
7. Verweerder heeft toegelicht dat het door hem gevoerde beleid ertoe strekt om niet af te wijken van het uitgangspunt van Verordening 883/2004 dat een persoon onderworpen is aan de socialezekerheidswetgeving van slechts één lidstaat. Op eiseres was in de betreffende periode de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing. Het is volgens verweerder bovendien aan eiseres zelf te wijten dat zij in België geen sociale premies heeft afgedragen over haar Nederlandse inkomsten. Eiseres heeft in de periode van het eerste kwartaal van 2003 tot en met het derde kwartaal van oktober 2004 wel op de juiste wijze de premies in België afgedragen over zowel het Nederlandse, als het Belgische deel van haar inkomsten. Ook heeft zij destijds een brief ontvangen van haar Nederlandse werkgever gedateerd 28 augustus 2003, waarin zij is gewezen op het vervallen van de bijdrage voor de volksverzekering en haar aanmelding bij de RSZ. Eiseres had dan ook kunnen weten dat zij premies moest afdragen, aldus verweerder. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt van het niet afdragen van sociale premies in België over de Nederlandse inkomsten in België. Er is dan ook geen zodanig uitzonderlijke situatie, dat voor het sluiten van een overeenkomst op de voet van artikel 16 van Verordening 883/2004 aanleiding bestaat, aldus verweerder.
8. De rechtbank volgt verweerder in dit betoog en concludeert dat het in beroep aangevoerde geen grond biedt voor het oordeel dat verweerder met de afwijzing van het verzoek in strijd met het gevoerde beleid heeft gehandeld of anderszins niet in redelijkheid tot afwijzing van het verzoek heeft kunnen besluiten. Eiseres heeft er om haar moverende redenen vanaf gezien om in de periode in geding in België sociale premies af te dragen over haar in Nederland genoten inkomen. Verweerder was niet gehouden om de gevolgen van die keuze ongedaan te maken door de verzochte overeenkomst te sluiten.
9. Eiseres heeft ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Zij stelt dat in een soortgelijke situatie door verweerder wel een artikel 16-overeenkomst is gesloten. Dat betoog heeft eiseres onvoldoende onderbouwd. Het kan reeds daarom niet slagen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 13, derde lid, van Verordening 883/2004 is op degene die in verschillende lidstaten werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, de wetgeving van toepassing van de lidstaat waar hij werkzaamheden in loondienst verricht of, indien hij dergelijke werkzaamheden verricht in twee of meer lidstaten, de overeenkomstig lid 1 vastgestelde wetgeving.
Op grond van artikel 13, vierde lid, van Verordening 883/2004 is op degene die werkzaam is als ambtenaar in een lidstaat en al dan niet in loondienst een werkzaamheid verricht in een of meer andere lidstaten de wetgeving van toepassing van de lidstaat waaronder de dienst ressorteert waarbij hij werkzaam is.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van Verordening 883/2004 kunnen twee of meer lidstaten, de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen in onderlinge overeenstemming in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15 vaststellen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (EU-Vo 883/2004).
2.Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.
3.Onder meer de uitspraak van 28 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2634.