In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Belgische grensarbeidster, tegen de afwijzing van haar verzoek om het sluiten van een artikel 16-overeenkomst op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004. Eiseres werkte gelijktijdig in België en Nederland en had in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 maart 2016 sociale premies afgedragen in beide landen. De Sociale verzekeringsbank (verweerder) heeft haar verzoek afgewezen, omdat volgens de Europese socialezekerheidswetgeving de Belgische wetgeving van toepassing was, gezien haar status als ambtenaar in België. Eiseres stelde dat deze afwijzing onterecht was, omdat zij in Nederland premies had afgedragen en daardoor recht had op gelijktijdige toepassing van beide wetgevingen.
De rechtbank oordeelde dat verweerder een discretionaire bevoegdheid heeft bij het uitoefenen van artikel 16 van Verordening 883/2004 en dat de afwijzing van het verzoek niet in strijd was met het gevoerde beleid. De rechtbank concludeerde dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het niet afdragen van sociale premies in België over haar Nederlandse inkomsten. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat er geen uitzonderlijke situatie was die het sluiten van een artikel 16-overeenkomst rechtvaardigde. Eiseres had onvoldoende onderbouwd dat zij in een vergelijkbare situatie anders was behandeld, waardoor haar beroep ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.