ECLI:NL:RBAMS:2021:4488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
13/752107-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot betrokkenheid bij drugslaboratorium

Op 19 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg van Liège, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een drugslaboratorium. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 5 augustus 2021, waarbij de opgeëiste persoon afstand deed van zijn recht om aanwezig te zijn.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelden dat de feitsomschrijving in het EAB niet genoegzaam was en dat de opgeëiste persoon niet schuldig kon zijn, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de data in het EAB een kennelijke verschrijving betroffen en dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het drugslaboratorium duidelijk was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de detentieomstandigheden in België geen beletsel vormden voor de overlevering, aangezien de opgeëiste persoon in een detentiecentrum zou worden geplaatst waar geen algemeen gevaar voor onmenselijke behandeling was aangenomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan, met inachtneming van de garanties die door de Belgische autoriteiten waren gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752107-20
RK nummer: 21/3399
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 november 2020 door de Rechtbank van eerste aanleg van Liège (sectie instructie), België en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 augustus 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft middels een schriftelijke verklaring afstand gedaan van zijn recht bij de zitting aanwezig te zijn. Zijn gemachtigde advocaat, mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht heeft namens hem het woord gevoerd.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek. Uit
Form Ablijkt dat dit aanhoudingsmandaat op 2 november 2020 is uitgevaardigd door
the Court of first instance of Liège.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de advocaat
De advocaat heeft betoogd dat de feitsomschrijving niet genoegzaam is en dat de overlevering daarom moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij een drugslaboratorium in de periode tussen 9 november 2019 en 13 maart 2020, terwijl zijn betrokkenheid eruit bestaat dat een door hem gehuurde auto op 10 en 13 november 2020 bij het drugslaboratorium is gezien. De gestelde betrokkenheid van de opgeëiste persoon valt dus buiten de pleegperiode.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de data 10 en 13 november 2020 sprake is van een kennelijke verschrijving en dat het 10 en 13 november 2019 moet zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het duidelijk is waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht, namelijk betrokkenheid bij een bij een drugslaboratorium in de periode tussen 9 november 2019 en 13 maart 2020. Deze pleegperiode wordt in het EAB,
Form Aen het nationaal aanhoudingsbevel genoemd. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de data van 10 en 13 november 2020 een kennelijke verschrijving betreffen en dat het 10 en 13 november 2019 moet zijn. Het verweer van de advocaat wordt verworpen.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

De advocaat heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet schuldig kan zijn. De verdenking bestaat eruit dat de opgeëiste persoon in de periode tussen 26 oktober en 26 november 2019 een auto heeft gehuurd, welke vervolgens een jaar later bij het drugslaboratorium is gezien. Daaruit blijkt op geen enkele wijze dat de opgeëiste persoon betrokken was bij de feiten.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, gaat zij ervan uit dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat de door de opgeëiste persoon gehuurde auto is gezien in de buurt van het drugslaboratorium op 10 en 13 november 2019, en niet op 10 en 13 november 2020. Dat betekent dat het verweer van de advocaat niet kan slagen. De onschuldbewering leidt niet tot weigering van de overlevering.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Référendairevan het
Tribunal de Première Instance de Liègeheeft namens
Ms the Investigative JudgeViviane Joliet op 14 juli 2021 de volgende garantie gegeven:
you have the guarantee that in the case of an unconditional and irrevocable prison sentence in Belgium towards Mr [opgeëiste persoon] , he will be allowed to carry out his punishment in the Netherlands.
De advocaat heeft aangevoerd dat het niet duidelijk is of de terugkeergarantie door een bevoegde persoon is afgegeven.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoende is. Het opschrift van artikel 5, punt 3, Kaderbesluit 2002/584/JBZ spreekt namelijk van “(g)aranties van de uitvaardigende lidstaat”. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 maart 2020, zaak C-314/18 PPU, SF, ECLI:EU:C:2020:191 spreekt over de garanties die de beslissingsstaat – dat wil zeggen de uitvaardigende lidstaat – moet geven (zie punten 40-41). Die bepaling geeft de lidstaten dus de ruimte om de bevoegdheid tot het verstrekken van een terugkeergarantie op te dragen aan een andere autoriteit dan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen en de hoge mate van vertrouwen tussen de lidstaten waarop het systeem van overlevering berust, brengen mee dat in beginsel erop dient te worden vertrouwd dat een door - of namens - de uitvaardigende justitiële autoriteit overgelegde garantie is afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteit.

8.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 22 juni 2021 ten aanzien van zeven Belgische detentiecentra, waar sprake is van ‘grondslapers’, een reëel gevaar aangenomen dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld als bedoeld in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [1]
In aanvullende informatie van 28 juli 2021 van de Belgische autoriteiten staat dat de opgeëiste persoon wordt geplaatst in de gevangenis in Lantin. Voor deze detentie-instelling is door de rechtbank bij voornoemde tussenuitspraak geen algemeen gevaar aangenomen. Gelet op de aanvullende informatie vormen de detentieomstandigheden in de bedoelde zeven detentiecentra daarom geen beletsel voor de overlevering.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikel en 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg van Liège (sectie instructie), België.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.