ECLI:NL:RBAMS:2021:4469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
AMS 20/2918
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging in bestuursrechtelijke procedure om rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, wonende te Heerhugowaard, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiseres had op 12 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een toevoeging voor het voeren van een procedure in een financieel geschil met haar ex-partner. De aanvraag werd op 17 februari 2020 door verweerder afgewezen, omdat de gemachtigde van eiseres niet was ingeschreven voor het rechtsgebied personen- en familierecht. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 16 april 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 8 juni 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat de geldlening die onderwerp van geschil was, niet onder het personen- en familierecht viel, maar een verbintenisrechtelijke kwestie betrof. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiseres wel degelijk recht had op een toevoeging, aangezien de oorsprong van het geschil niet voortvloeide uit een affectieve relatie, maar uit een zakelijke overeenkomst. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van eiseres binnen zes weken.

De rechtbank concludeerde dat verweerder niet in redelijkheid had kunnen concluderen dat er sprake was van een rechtsbelang in het personen- en familierecht. Eiseres had recht op vergoeding van het griffierecht, en de rechtbank stelde dat de overige beroepsgronden niet meer besproken hoefden te worden, gezien de gegrondheid van het beroep. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2918

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Heerhugowaard, eiseres,

(gemachtigde: mr. A.R. van Dolder).
en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Namens eiseres is op 12 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een toevoeging voor het voeren van een procedure in een financieel geschil tussen eiseres en haar ex-partner. In die procedure vordert de ex-partner van eiseres terugbetaling van een lening die zij gezamenlijk zijn aangegaan.
Bestreden besluit
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de aanvraag terecht is afgewezen, omdat de gemachtigde van eiseres niet bij verweerder is ingeschreven voor het rechtsgebied personen- en familierecht. Verder stelt verweerder dat aan eiseres voor dezelfde kwestie inmiddels een toevoeging is verleend aan de kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres, mr. E.F.E. Hoekstra, met [kenmerk] . Eiseres heeft dan ook slechts een paar dagen geen door de overheid gesubsidieerde rechtsbijstand ontvangen.
Oordeel rechtbank
3. Volgens Werkinstructie P100 van verweerder (hierna: de werkinstructie) geldt per
1 januari 2013 het specialisatievereiste voor personen- en familierecht. De code P100 wordt gebruikt voor personen- en familierechtzaken die niet vallen onder een van de andere
P-coderingen. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat in de praktijk een zeer ruim beoordelingskader wordt gehanteerd waarbij alle geschillen die voortvloeien uit een relatie of samenwoning onder het personen- en familierecht worden geschaard. Verweerder neemt daarbij het rechtsbelang waaruit het geschil is ontstaan als uitgangspunt. De Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft verweerders werkwijze geaccordeerd [1] . Het is vaste rechtspraak [2] van rechtbanken dat de oorsprong van het geschil voor de beoordeling van het rechtsbelang relevant is.
4. Tussen eiseres en haar ex-partner is sprake van meerdere juridische conflicten, zoals aangiften van bedreiging, beslaglegging wegens het niet betalen van kinderalimentatie en geschillen over de omgangsregeling. Volgens verweerder valt hieruit op te maken dat eiseres en haar ex-partner over diverse aspecten die na de beëindiging van een affectieve relatie aan de orde kunnen komen een geschil hebben. Deze geldlening is daar één van, aldus verweerder. Dit betekent dat de oorsprong van het rechtsbelang voortvloeit uit de beëindiging van de affectieve relatie en dat is personen- en familierecht, aldus verweerder.
5.1
Met eiseres oordeelt de rechtbank anders. Eiseres en haar ex-partner waren niet gehuwd, er was geen sprake van een geregistreerd partnerschap of een samenlevingsovereenkomst. De enkele omstandigheid dat de geldleningsovereenkomst is afgesloten tijdens de samenleving, betekent niet zonder meer dat sprake is van een rechtsbelang dat is gelegen in het personen- en familierecht. De stelling van verweerder dat het geschil over deze geldlening één van de vele geschilpunten is van eiseres en haar ex-partner, doet daar – wat daar ook van zij – niet aan af. De geldlening is een bedrijfskrediet en betreft een verbintenisrechtelijke kwestie, namelijk hoofdelijke aansprakelijkheid en regres. Op de zitting heeft eiseres het onderliggende vonnis van 23 december 2020 [3] in de civiele procedure overgelegd. Dat vonnis is gewezen door de kantonrechter en niet door de familierechter. De kantonrechter heeft het betoog van de ex-partner, dat met het bedrijfskrediet privéschulden zijn afgelost, onvoldoende onderbouwd geacht. Ook overigens heeft de kantonrechter blijkens het vonnis onvoldoende onderbouwd geacht dat het bedrijfskrediet is aangewend voor gezamenlijke privédoeleinden. De rechtbank ziet ook daarin geen verband met het personen- en familierecht.
5.2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat sprake is van een rechtsbelang dat is gelegen in het personen- en familierecht. Het beroep is reeds hierom gegrond.
6. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiseres dient te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt zes weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2766.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 september 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:4292 en de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 12 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5009.
3.Zaaknummer / rolnummer: 8304262 / CV EXPL 20-470BL.