ECLI:NL:RBAMS:2021:4464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
AMS 20/4816
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens verblijfsgat van negen dagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, die een verzoek om naturalisatie had ingediend. Eiseres, afkomstig uit Iran, had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en later voor onbepaalde tijd verkregen. Echter, haar verzoek om naturalisatie werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat zij niet voldeed aan de vereiste van vijf jaar aaneengesloten toelating in Nederland. Er was een verblijfsgat van negen dagen tussen 6 mei 2018 en 15 mei 2018, wat volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) een belemmering vormde voor naturalisatie.

Eiseres voerde aan dat zij gedurende deze periode wel degelijk 'toelating' had, omdat haar vluchtelingenstatus niet was ingetrokken. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen sprake was van onafgebroken toelating, aangezien eiseres in die periode geen verblijfsvergunning had. De rechtbank verwees naar de Handleiding voor de toepassing van de RWN, waarin wordt gesteld dat rechtmatig verblijf moet worden aangetoond met een verblijfsdocument.

Daarnaast werd het proportionaliteitsbeginsel besproken. Eiseres vond het onredelijk dat zij door een verblijfsgat van slechts negen dagen nog lang moest wachten op naturalisatie. De rechtbank concludeerde echter dat deze omstandigheid niet voldoende was om de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN toe te passen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van het verzoek om naturalisatie werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4816

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: mr. W. Boelens).
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de Skype-zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is afkomstig uit Iran. Met ingang van 6 mei 2013 is aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Deze vergunning was geldig tot 6 mei 2018. Eiseres heeft vervolgens op 15 mei 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en deze is verleend met ingang van
31 augustus 2018. Daarnaast is bij hetzelfde besluit de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verlengd met ingang van 15 mei 2018.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om naturalisatie afgewezen, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet. Eiseres heeft namelijk geen vijf jaar aaneengesloten toelating in Nederland gehad. Er is sprake van een verblijfsgat van
6 mei 2018 tot 15 mei 2018 en daarom voldoet eiseres niet aan de voorwaarden van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
Beoordeling rechtbank
3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat sprake is van een verblijfsgat van 6 mei 2018 tot 15 mei 2018. De vraag is of verweerder niettemin het verzoek om naturalisatie had moeten toewijzen. De rechtbank overweegt als volgt.
Kwalificatierichtlijn
4. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij gedurende de periode van 6 mei 2018 tot
15 mei 2018 wel ‘toelating’ tot Nederland heeft gehad, omdat haar vluchtelingenstatus gedurende die periode niet ingetrokken of beëindigd is geweest. Eiseres wijst in dit kader op het systeem van de Kwalificatierichtlijn, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de vluchtelingenstatus en de betreffende verblijfstitel.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een onafgebroken toelating van vijf jaar. Blijkens vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN deze bepaling zo worden gelezen dat ook ten tijde van het besluit op het naturalisatieverzoek nog sprake moet zijn van onafgebroken toelating en hoofdverblijf. In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Handleiding RWN) is in de toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c van de RWN vermeld dat van ‘toelating’ in Nederland als bedoeld in de RWN sprake is als de verzoeker rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. De verzoeker moet dit rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aantonen.
5.2
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eiseres hier geen sprake van is geweest. In de RWN wordt onder ‘toelating’ verstaan: instemming door het bevoegd gezag van in dit geval Nederland. [2] Dat eiseres in de periode 6 mei 2018 tot 15 mei 2018 een vluchtelingenstatus had, doet niet af aan het feit dat zij in die periode geen instemming van het bevoegd gezag – in de vorm van een verblijfsvergunning – had.
Proportionaliteit en artikel 10 RWN
6.1
Anders dan door eiseres naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het proportionaliteitsbeginsel niet is geschonden. Artikel 10 van de RWN biedt de mogelijkheid om in bijzondere gevallen het Nederlanderschap te verlenen, in afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN.
6.2.
Het verblijfsgat betreft een periode van negen dagen. Op de zitting heeft eiseres nader toegelicht dat het voor haar moeilijk te verkroppen is dat zij vanwege dit verblijfsgat van slechts negen dagen nog lang moet wachten voordat zij Nederlander kan worden. De rechtbank begrijpt dat het lange wachten voor eiseres lastig is, maar die omstandigheid is niet dusdanig dat verweerder in redelijkheid de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN had moeten toepassen.
7. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt zes weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3206.
2.Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de RWN.