Artikel 10
1.Indien na afloop van een kalenderjaar blijkt dat inkomen uit arbeid van een van de echtgenoten of van beide echtgenoten gespaard is, zal voor het einde van het daaropvolgende kalenderjaar het gespaarde tussen de echtgenoten worden verrekend, zodanig dat aan iedere echtgenoot de helft van het gespaarde toekomt.
2. Voor de toepassing van lid 1 wordt inkomen uit arbeid geacht te zijn gespaard voor zover dat niet is besteed aan de kosten van de huishouding, premies van levensverzekering als in artikel 7 bedoeld, pensioenpremies en belastingen of andere heffingen krachtens de wet over inkomen of vermogen.
3. Indien de in lid 1 bedoelde verrekening niet tijdig tot stand is gekomen, blijft de verplichting het in het desbetreffende jaar gespaarde inkomen uit arbeid te verrekenen niettemin bestaan.
4. (…)
Artikel 12
1. Bij het einde van het huwelijk, daaronder mede begrepen scheiding van tafel en bed zullen de echtgenoten, dan wel hun erfgenamen, afrekenen alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap goederen waren geduwd.
2. Van die afrekening zijn uitgesloten:
a. de waarde van de goederen welke een echtgenoot door erfopvolging, making en schenking heeft verkregen;
b. de waarde van die goederen die zijn vermeld op de aan deze akte te hechten staat van aanbrengsten;
c. de waarde van hetgeen een echtgenoot door belegging of wederbelegging van zijn onder a, b en d bedoelde goederen heeft verkregen tegen een contraprestatie die ter gelegenheid van de verkrijging voor meer dan de helft ten laste van die goederen is gekomen;
d. de waarde van de vruchten van de onder a, b en c bedoelde goederen;
e. het bedrag van de schulden die betrekking hebben op de in dit lid 2 onder a, b en c bedoelde goederen, voor zover deze niet behoren tot de kosten van de huishouding;
f. De waarde van aanspraken op pensioen, zowel ouderdoms- als nabestaandenpensioen.
3. Waar in dit artikel over “privé-vermogens” wordt gesproken, is daarmee bedoeld het vermogen van ieder van de echtgenoten, met uitzondering van de in lid 2 bedoelde goederen en schulden, vermeerderd met de door de betrokken echtgenoot betaalde premies van levensverzekering als in artikel 7, lid 1 bedoeld en met een bedrag van een zodanige rente over die premies, dat in het kader van de afrekening voor de voldoening van die premies niets aan het vermogen van anderen echtgenoot is onttrokken.
4. De afrekening geschiedt naar de waarde van de privé-vermogens van ieder van de echtgenoten per de datum van het einde van het huwelijk. In het geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed treedt voor het in de vorige zin bedoelde tijdstip in de plaats de aanvang van de dag waarop het daartoe strekkende verzoek of de daartoe strekkende eis is ingediend.
Die waarde is de waarde die de echtgenoten in onderling overleg overeenkomen.
Indien zij niet tot overeenstemming komen omtrent die waarde, wordt deze geschat door een deskundige die door de echtgenoten wordt benoemd.
Indien zij niet tot overeenstemming komen omtrent die benoeming geschiedt die benoeming op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter in wiens ambtsgebied de goederen zich bevinden. Bevinden de goederen zich in het buitenland, dan is de kantonrechter te Amsterdam bevoegd.
5. De vaststelling van de prive-vermogens, van de waarde van de daartoe behorende goederen en schulden en van de daaruit voortvloeiende omvang van de verplichting tot afrekening zal binnen zes maanden na het einde van het huwelijk bij notariële akte plaatshebben. In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed zal de in de vorige zin bedoelde vaststelling plaatshebben binnen zes maanden na de dag waarop het daartoe strekkend verzoek of de daartoe strekkende eis is ingediend.
6. Het af te rekenen bedrag wordt in geld voldaan zes maanden na het einde van het huwelijk.
Ingeval de redelijkheid zulks gebiedt – in aanmerking genomen het belang van de betrokken partijen – kan dit bedrag evenwel in maximaal vijf termijnen van een jaar worden voldaan, mits alsdan de wettelijke rente wordt vergoed over het verschuldigde vanaf de datum van het einde van het huwelijk en genoegzame zekerheid voor de voldoening daarvan met rente wordt gesteld. De hoofdsom of het resterend gedeelte daarvan en de lopende rente zijn direct opeisbaar indien de debiteur niet aan zijn verplichtingen voldoet, overlijdt, failliet wordt verklaard of surséance van betaling aanvraagt.
7. Geschillen te dezer zake worden ter verkrijging van een partijen bindend advies onderworpen aan het oordeel van een onpartijdig persoon, te benoemen door partijen in onderling overleg en bij geschil door de kantonrechter binnen wiens ressort de laatste gemeenschappelijke woonplaats van de echtgenoten is gelegen.
(…)