ECLI:NL:RBAMS:2021:4412

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2021
Zaaknummer
13-997075-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor medeplegen van vervaardigen en verwerken van cocaïne in een drugslaboratorium

Op 23 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een man die betrokken was bij een cocaïnelaboratorium op een manege in Nijeveen. De verdachte, geboren in Turkije in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf. Het onderzoek naar de verdachte begon op 30 juni 2020, toen het Team Criminele Inlichtingen informatie ontving over een mogelijk drugslaboratorium op de manege. Na observaties en afgeluisterde telefoongesprekken werd op 7 augustus 2020 een cocaïnelaboratorium aangetroffen, waar 16 verdachten, waaronder de verdachte, werden aangehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van het vervaardigen, bereiden, bewerken en verwerken van meer dan 100 kilogram cocaïne. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet actief betrokken was bij het productieproces, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachten in het laboratorium. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, en legde een gevangenisstraf op die lager was dan de eis van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-997075-20
Datum uitspraak: 23 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Ter Apel” te Ter Apel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21, 23en 24 juni 2021 en 23 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. M.P. Kok en mr. G. Rip (hierna tezamen: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.M.J. Thomas naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

Op 30 juni 2020 kwam via het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) van de Landelijke Eenheid de volgende informatie binnen:

Gebleken is dat er zich in een manege van [manege] , gevestigd te [adres] vermoedelijk een, in aanbouw of gereed zijnde, cocaïne wasserij c.q. drugslaboratorium bevindt.
De politie is naar aanleiding van deze informatie een onderzoek gestart. Uit onderzoek in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bleek dat sinds 1 januari 2020 de [manege] staat ingeschreven op het adres [adres] , met als eigenaar [eigenaar] . Uit onderzoek in de Basisregistratie Personen bleek dat voornoemde [eigenaar] op dit adres staat ingeschreven.
De politie heeft vervolgens op vordering van de officier van justitie en met een machtiging van de rechter-commissaris van 3 juli 2020 de telefoon van [eigenaar] afgeluisterd en is op 27 juli 2020 gestart met een observatie op het adres [adres] .
Op basis van voornoemde gegevens, de afgeluisterde telefoongesprekken en gedane observaties is het vermoeden ontstaan dat [eigenaar] zich bezig hield met het faciliteren van een ruimte waar een drugslaboratorium werd ingericht dan wel opgebouwd. Op 7 augustus 2020 is de politie binnengetreden op dit adres en is in een op het terrein gelegen overdekte manege een cocaïnelaboratorium/wasserij aangetroffen. In een afgescheiden deel van de manegebak was met behulp van isolatiepanelen een cocaïne wasserij gebouwd. Het laboratorium had de afmetingen van 30 bij 26,5 meter en was verdeeld in 10 ruimtes, waaronder 2 productieruimtes, een opslag- en droogruimte, slaapverblijven en kantine. In de manege en op het terrein zijn - inclusief medeverdachte [eigenaar] - 16 verdachten aangehouden, waaronder de verdachte.
Het Landelijk Forensisch Service Centrum, de groep Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) van de Landelijke Eenheid heeft na deze instap een onderzoek ingesteld in de ruimtes van het laboratorium. Het LFO heeft aan de hand van de aangetroffen voorwerpen, vloeistoffen, chemicaliën en hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, vastgesteld dat het laboratorium geschikt was om cocaïne uit steenkolen te wassen.
Aan verdachte is, na wijziging op de zitting van 5 februari 2021, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
primair: medeplegen van vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken en/of aanwezig hebben van een hoeveelheid (van meer dan 100 kilogram) cocaïne in de periode van 18 juli tot en met 7 augustus 2020 te Nijeveen;
subsidiair: medeplegen van voorbereidingshandelingen in voornoemde periode te Nijeveen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1.
Het standpunt van de verdediging
Start onderzoek
De raadsman heeft aangevoerd, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, dat de rechtbank en de verdediging over de start van het onderzoek niet volledig en transparant zijn geïnformeerd door het Openbaar Ministerie (hierna: OM). De afscherming van de startinformatie is niet langer noodzakelijk, nu vaststaat dat de informatie uit het ‘afscherm proces-verbaal’ van 30 juni 2020 afkomstig is uit het onderzoek 26Lemont, in welk onderzoek de berichten van Encrochat gebruikers de hoofdrol spelen. Nu in het dossier 26Rockdale 1 geen enkel stuk is toegevoegd gedateerd van vóór 30 juni 2020, kan de verdediging de rechtmatigheid van de ingezette opsporingsmethodes en daaruit voortvloeiende bewijsvergaring, alsmede de betrouwbaarheid van de informatie uit het afscherm proces-verbaal niet beoordelen. Door deze informatie niet aan het dossier toe te voegen handelt het OM in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), omdat niet kan worden getoetst of de startinformatie juist is en of de startinformatie het voor de inzet van BOB-middelen vereiste redelijke vermoeden van schuld vormt. Primair dient deze schending, in combinatie met andere (vorm)verzuimen te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM, dan wel tot bewijsuitsluiting van alle informatie die is vergaard vanaf de start van het onderzoek. Hierdoor blijft er geen bewijs tegen verdachte over, zodat hij integraal dient te worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot enige veroordeling komt dienen de vormverzuimen te leiden tot een zeer aanzienlijke strafvermindering. Subsidiair concludeert de verdediging (ook hier onder verwijzing naar artikel 6 EVRM) dat alle stukken die aan het afscherm proces-verbaal ten grondslag hebben gelegen aan het dossier dienen te worden toegevoegd.
Onjuiste voorlichting rechter-commissaris
De raadsman heeft verder bepleit dat de rechter-commissaris die in het onderzoek 26Lemont op 27 maart 2020 een machtiging heeft afgegeven tot inzage in de Encrochat-data, onjuist of in elk geval onvolledig door het OM is geïnformeerd. Inmiddels is immers gebleken dat de Nederlandse justitie wel degelijk was betrokken bij de Encro-hack, en ook dat het onderzoek naar Encrochat niet alleen was gericht op het bedrijf Encrochat zelf, maar juist ook op de gebruikers daarvan. Subsidiair geldt dat de rechter-commissaris niet in redelijkheid tot zijn beslissing had kunnen komen. Primair dient deze schending in combinatie met andere (vorm)verzuimen te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM, dan wel tot bewijsuitsluiting dan wel tot strafvermindering. Subsidiair verzoekt de verdediging dat de machtiging van de rechter-commissaris van 27 maart 2020, afgegeven in het onderzoek 26lemont, aan het dossier wordt toegevoegd, met bijbehorende aanvraag en alle onderliggende/hiertoe relevante stukken waarvan de betreffende rechter-commissaris kennis heeft genomen.
3.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat in het onderzoek 26Rockdale 1 geen sprake is geweest van vormverzuimen. De enige relatie tussen dit onderzoek, het onderzoek 26Lemont en de Encrochat materie is dat dit onderzoek is gestart op basis van een ‘toen’ afgeschermd proces-verbaal van 30 juni 2020. Deze startinformatie was inderdaad afkomstig uit 26Lemont.
Voor het starten van een opsporingsonderzoek is een redelijk vermoeden van schuld nodig en dat kan uit verschillende bronnen komen. De verkregen TCI-informatie in onderhavige zaak was concreet, zodat er bij de start van het onderzoek geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van deze informatie. Het onderzoek is op een rechtmatige wijze gestart, waarbij de startinformatie is bevestigd en er uiteindelijk 16 verdachten zijn aangehouden in en nabij een cocaïnelaboratorium/wasserij. Nadat het onderzoek 26Lemont was ‘geklapt’ was afscherming niet meer nodig. Het OM heeft gedurende dit onderzoek geen mensen misleid, geen onjuiste informatie verstrekt over de startinformatie en geen stukken achtergehouden. De verdediging had eerder om stukken kunnen vragen, hoewel het OM van mening is dat deze stukken niet relevant zijn voor enige te nemen beslissing in het kader van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De bulkdata uit 26Lemont is niet relevant in het onderzoek tegen deze verdachten. Er is geen begin van aannemelijkheid om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het onderzoek 26Lemont. Als te zijner tijd al mocht blijken dat de startinformatie uit het onderzoek 26Lemont onrechtmatig is verkregen, dan is het bovendien nog maar de vraag of dat consequenties moet hebben voor de verdachten in het onderzoek 26Rockdale 1. Daar komt bij dat de verdachten uit het onderzoek 26Rockdale 1 hier geen beroep op kunnen doen, omdat zij geen gebruik hebben gemaakt van een Encrochat telefoon. Zou er al sprake zijn van onrechtmatigheden in 26Lemont dan is er volgens vaste rechtspraak geen sprake van onrechtmatig handelen jegens deze verdachten. Zij zijn gelet op het schutznorm-beginsel niet geschaad in enig te respecteren belang.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Door de verdediging is verweer gevoerd dat ziet op de startinformatie in het onderzoek 26Rockdale 1 en op het onjuist voorlichten van de rechter-commissaris in het onderzoek 26Lemont. Het ontbreken van stukken om de rechtmatig- en betrouwbaarheid van de startinformatie te kunnen controleren, levert een schending op van artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces. Op grond van artikel 6 EVRM of artikel 359a zou een dergelijk (vorm)verzuim tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, dan wel tot bewijsuitsluiting of strafvermindering moeten leiden.
De rechtbank betrekt bij het beoordelen van dit verweer de (recente) rechtspraak van de Hoge Raad over vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek:
“2.1.3. In het strafproces staat centraal dat de rechter, met inachtneming van de regels van een eerlijk proces, zoveel mogelijk een inhoudelijk oordeel velt over de beschuldiging die jegens de verdachte wordt geuit en zo recht spreekt in de concrete zaak. Op de strafrechter rust niet de taak en verantwoordelijkheid de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken. De strafrechter is daartoe ook niet in staat. Toepassing van artikel 359a Sv kan ertoe strekken dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Daarnaast berust de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, en zo ja de wijze waarop dat gebeurt, in de kern op een afweging van belangen. Daarbij gaat het om de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen – waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten – en de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek (…).
2.2.1
De toepassing van artikel 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn in het bijzonder ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Daarbij dient op grond van artikel 132a Sv onder opsporing te worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Daarnaast heeft “het voorbereidend onderzoek” in artikel 359a Sv uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek.”
2.2.2 (…)
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte zoals bedoeld in 2.2.1, of aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte door een andere functionaris of persoon dan zo’n opsporingsambtenaar. In deze rechtspraak worden criteria aangelegd die naar de bewoordingen niet steeds gelijkluidend zijn, maar waarin als algemene overkoepelende maatstaf besloten ligt dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit (…).” [1]
De rechtbank stelt allereerst vast dat het afscherm-proces-verbaal van 30 juni 2020 in de zaak 26Rockdale 1 slechts is gebruikt als startinformatie.
De startinformatie is, zij het slechts beperkt, getoetst voordat deze werd verstrekt. Uit het proces-verbaal blijkt immers dat de TCI-verbalisant heeft getoetst of de opsporingsbevoegdheid/-heden in het brononderzoek zijn toegepast conform de daarvoor geldende wettelijk bepalingen. De verbalisant heeft verder in het proces-verbaal weergegeven dat het op dat moment verstrekken van meer gegevens over het onderzoek het brononderzoek zeer ernstig zou schaden. Het was om die reden niet mogelijk om de originele stukken uit het brononderzoek op dat moment ter beschikking te stellen. De rechtbank is van oordeel dat de informatie uit het afscherm proces-verbaal daarmee voldoende op rechtmatigheid en betrouwbaarheid is getoetst. Verder onderzoek was redelijkerwijs niet mogelijk gelet op de noodzakelijke bescherming van het afgeschermde brononderzoek.
De rechtbank stelt verder vast dat de startinformatie uit het afscherm-proces-verbaal slechts het vertrekpunt heeft gevormd voor onderzoek door het onderzoeksteam in 26Rockdale 1. De TCI-informatie is geverifieerd bij de Kamer van Koophandel en de Basisregistratie Personen, waarna met machtiging van de rechter-commissaris telefoongesprekken zijn afgeluisterd en observaties hebben plaatsgevonden op het adres [adres] , waar de manege van medeverdachte [eigenaar] was gevestigd. De resultaten van dit onderzoek hebben de startinformatie bevestigd, waarna tijdens een instap en doorzoeking in de manege op het terrein van de [adres] een cocaïnelaboratorium/wasserij werd aangetroffen. In het laboratorium zijn 15 verdachten aangetroffen en aangehouden, waaronder verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze gang van zaken niet evident onrechtmatig voorkomt. Inmiddels is, in de zaak 26Rockdale 2, bekend geworden dat de startinformatie uit het onderzoek 26Lemont kwam en heeft de officier van justitie, in de zaak 26Rockdale 2, hierover meer informatie verstrekt. Op 30 juni 2020 liep het onderzoek 26Lemont echter nog, en kon die informatie niet bekend worden.
Dat in de zaak 26Rockdale 2, en in verschillende andere strafzaken die op dit moment aanhangig zijn, de gang van zaken rondom de Encrochat-hack, het onderzoek 26Lemont en de scheiding tussen 26Lemont en verschillende andere onderzoeken door de verdediging ter discussie wordt gesteld is de rechtbank bekend. Die discussie en de uitkomst daarvan zijn in de zaak 26Rockdale 1 echter niet relevant. Immers, niet alleen geldt dat het onderzoek 26Lemont niet het voorbereidend onderzoek is geweest tegen de verdachte in het kader van het onderzoek 26Rockdale 1, zodat eventuele vormverzuimen uit het onderzoek 26Lemont geen doorwerking hebben in het onderzoek 26Rockdale 1, maar vooral geldt dat Encrochat in de zaak 26Rockdale 1 geen rol van betekenis speelt. Het is immers niet gebleken dat verdachte of een van de medeverdachten gebruik heeft gemaakt van Encrochat en er zijn geen stukken gebaseerd op de Encrochat-hack die door het OM in het dossier zijn gevoegd of anderszins zijn aangedragen als mogelijk bewijsmiddel. De informatie die achteraf gezien mogelijk uit het onderzoek 26Lemont kwam is slechts gebruikt als startinformatie, waarop nader onderzoek is gevolgd. Dit nader onderzoek heeft geleid tot de verdenkingen en aanhoudingen in de zaak 26Rockdale 1, niet de startinformatie. Van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, of een mogelijke schending van de rechten van verdachte op een eerlijk proces, of anderszins redenen om het OM niet-ontvankelijk te verklaren, bewijs uit te sluiten of nader onderzoek te doen is dan ook geen sprake, ongeacht de uitkomsten van de Encrochat-discussie.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande worden de ‘subsidiaire’ verzoeken om stukken aan het dossier toe te voegen eveneens afgewezen, nu dit niet van belang is voor enige in de strafzaak op grond van de vragen uit de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte en de medeverdachten zijn aangehouden in een in werking zijnde cocaïne laboratorium, gelegen op het terrein van de eigenaar en verhuurder, medeverdachte [eigenaar] . In het laboratorium is op meerdere plaatsen cocaïne aangetroffen, te weten:
  • cocaïne base in groene tonnen, ongeveer 106 kilo;
  • in de zuiveringsruimte honderden liters vloeistoffen met restanten cocaïne;
  • cocaïne base in steenkoolachtig/teerachtig materiaal;
  • cocaïne poeder op de droogtafel, in persmallen en in zakjes.
Er is sprake van medeplegen, gelet op:
  • de gezamenlijke uitvoering van het productieproces, waarbij nauw en bewust werd samengewerkt;
  • de duur en intensiteit van de samenwerking;
  • de rol in de voorbereiding en het belang van de rol van iedere verdachte;
  • het bijeenkomen en het in groepjes afreizen naar Nijeveen;
  • de constante aanwezigheid in het laboratorium;
  • het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben een rol van betekenis gespeeld in een goed georganiseerd en strak aangestuurd samenwerkingsverband door in een afgescheiden gedeelte van een manegebak op het terrein van de [adres] , in een in werking zijnde laboratorium, opzettelijk cocaïne te bewerken, verwerken en aanwezig te hebben.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Door de officier van justitie is gewezen op de bijzondere rol van de verdachte, gebaseerd op zijn aanwezigheid tijdens het binnentreden in de manege te Nijeveen en op twee verklaringen van medeverdachten [naam 1] en [naam 2] . Voor deze twee verklaringen ontbreekt steunbewijs. Verdachte heeft een authentieke verklaring afgelegd. Hij is naar Nijeveen afgereisd om daar een week te werken en hij heeft daar alleen klusjes gedaan. Hij wilde de zeven dagen afmaken om zo de toegezegde € 700,00 te ontvangen. [naam 3] heeft verklaard dat verdachte er niet lang heeft verbleven. Gelet op zijn capaciteiten en de duur van zijn verblijf kan geen sprake zijn van medeplegen, maar hooguit medeplichtigheid. Nu dat niet is ten laste gelegd, moet verdachte worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis wordt wat betreft de voor het bewijs redengevende feiten en omstandigheden verwezen naar de bewijsmiddelen in bijlage 2.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Laboratorium in werking
Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat vrijspraak moet volgen van het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat geen sprake is geweest van een productieproces voor het bewerken en verwerken van cocaïne en/of het aanwezig hebben van die geproduceerde cocaïne en om die reden niet kan worden bewezen dat in de ten laste gelegde periode sprake is geweest van een in werking zijnde laboratorium, overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel de meeste verdachten op het moment van binnentreden werden aangetroffen in de slaapruimtes van het laboratorium is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat het laboratorium wel degelijk in werking is geweest in de ten laste gelegde periode. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de bevindingen van het LFO over wat er in de verschillende ruimtes is aangetroffen, zoals:
  • in de stal-generator een industrieel aggregaat; een betonmolen, gebruikt en vervuild met restanten zwarte substantie;
  • in de container buiten een branderbak en 7 gasbranders;
  • in de gang van de productieruimte een witte kunststofbak met 60 liter ethylacetaat; een witte vervuilde speciekuip; 36 gebruikte en vervuilde lege groene kunststofbakken; een vloeistofpomp met slang verbonden aan koeling-verwarming Z-1, 7 lege gasflessen;
  • in de zuiveringsruimte een destillatieopstelling in opbouw met een reactieketel met koel/verwarmingsmantel en inwendige spiralen; een RVS filtreerketel met aan de bovenzijde vultrechter met zichtbaar zwart residu; 2 gestapelde groene tonnen met deksel, inhouden 21 transparante zakken met ruim 106,76 kg cocaïnepasta; 20 kunststofbakken met vervuilde neutrale of lichtzure ethylacetaat; kunststofbak met heldere neutrale vloeistof, bevattende cocaïne in zure waterige vloeistof;
  • in de luchtzuiveringsruimte 13 IBC’s, in elke IBC 750 liter vloeistof met dennengeur;
  • in de opslagruimte een compressor; 4 metalen dopvaten met opschrift n-hexane; 5 lege propaan flessen; 2 RVS ketels met zichtbare brandersporen. 1 van de ketels had 2 elektrische verwarmingsspiralen en was aangesloten op een vloeistofpomp; 95 zakken met kalk, natrium bisulfiet, natrium calcium chloride en caustic soda (totaal 1.632,5 kg); ruim 200 jerrycans met ethylacetaat, MEK en zwavelzuur; diverse opschriften o.a. PVC resin Shintech Houston Texas. Met in de bodem restanten van een steenkool-achtig materiaal aan elkaar geplakt met een teerachtig materiaal, bevattende cocaïnebase;
  • in de extractieruimte 2 gestapelde groene kunststof bakken met daarin diverse gebruikte en vervuilde maatbekers; 5 Betonmolens, gebruikt en vervuild met restanten zwarte substantie. Onder 3 betonmolens vervuilde witte kunststof bakken met restanten zwarte substantie; 2 sterk vervuilde koolstoffilters, zwart van kleur, aangesloten op luchtafzuiging; houten frame met daaraan 4 verwarmingsspiralen, gevuld met thermische olie;
  • in de droogruimte een tafel met daarop onder andere 2 RVS persmallen, vervuild met restanten wit poeder, bevat cocaïne; hydraulische pers; 3 IBC’s, met in elke IBC 700 liter waterige vloeistof met dennengeur. In de voorste IBC werden 2 boterhamzakjes aangetroffen met 1000 gram fijn wit poeder, bevattende cocaïne HCL; droogtafel, afgedekt met filtreerpapier met restanten wit poeder, bevattende cocaïne; zak met 160 gram netto fijn wit poeder en een lepel, bevattende voornamelijk cocaïne HCI; seal machine, gebruikt en vervuild.
Het LFO heeft geconstateerd dat in de manege een cocaïnelaboratorium was gebouwd, voorzien van een industrieel aggregaat ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening, alsmede van een professioneel lucht afzuig- en zuiveringssysteem bestaande uit actieve koolfilters, luchtafzuigkasten en gaswassers. De verwarming van de verwarmingsspiralen werd gerealiseerd door middel van een van de laboratoriumruimtes afgescheiden verwarmingsketel en er was een professionele droog - compressie en inpakruimte aanwezig. Het cocaïne laboratorium was geschikt en is (deels) gebruikt om op zeer grote en professionele schaal cocaïne te extraheren uit dragermateriaal, te weten steenkool. De cocaïne kon in het laboratorium worden gezuiverd, geperst, gedroogd en verpakt.
Door [naam 4] , werkzaam bij het LFO, is in aanvulling hierop verklaard, gehoord als getuige bij de rechter-commissaris op 6 mei 2021 in de zaken van alle verdachten, dat alle stappen voor het produceren van cocaïne in het laboratorium aanwezig waren. De destillatieketel was niet aangesloten en één verwarmingsketel was niet in gebruik, maar de ander verwarmingsketel was wel in gebruik en de destillatieketel was niet essentieel voor het proces. Alle stappen in het proces konden worden doorlopen in het laboratorium zoals het werd aangetroffen. [naam 4] concludeert dat het laboratorium is gebruikt om cocaïne te produceren. Er zijn naast de 106 kilogram cocaïnebase ook afvalstoffen aangetroffen inclusief restanten cocaïne op de persafdeling. Het LFO heeft niet kunnen vaststellen hoe lang het laboratorium in gebruik is geweest, maar het is, volgens [naam 4] , kenmerkend voor dit soort laboratoria dat als het product gereed is, het dan ook gelijk wordt afgevoerd, net als het afval. Dat maakt het onmogelijk om een berekening te maken van de hoeveelheid cocaïne die kan worden geproduceerd.
De bevindingen van [naam 4] dat het laboratorium in werking is geweest, staan niet op zichzelf. Allereerst constateert de rechtbank dat in het laboratorium niet alleen dragermateriaal is aangetroffen maar ook (resten van) het eindproduct: de cocaïne in poedervorm. Resten cocaïnepoeder zijn bijvoorbeeld gevonden op de persmallen. Verder zijn er de tapgesprekken van medeverdachte [eigenaar] , waarin [eigenaar] bijvoorbeeld op 27 juli 2020 tegen [naam 5] zegt: “
Morgen moeten ze draaien”. En ten slotte zijn er de verklaringen van de (mede)verdachten zelf, die verklaren over het overgieten van vloeistof, het gebruik van betonmolens, het wassen van steenkool en de hitte. Zo verklaart [naam 6] op 3 september 2020: “
Er kwam een grote wagen. Daar zaten grote zakken met steenkool en met vloeistoffen in. Toen dacht ik: dit is een laboratorium. Ik begreep wel, door het zien van die vloeistoffen en die steenkool, dat ze een soort drugs wilden gaan maken. Dat zei ook de chef die daar in dat laboratorium rondliep. Mijn taak in het laboratorium was dat ik water moest verwarmen op een soort stoof, een soort kachel. Dat had met dat steenkool te maken. Ik moest helpen dat steenkool in dat water te wassen. Dat water dat daar afkomstig van was, moest in vaten.”
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat vanaf eind juli 2020 de opbouwfase van het laboratorium c.q. de wasserij voorbij was, en dat het laboratorium c.q. de wasserij daadwerkelijk in gebruik is geweest om cocaïne uit steenkool te halen (te ‘wassen’). Of het ook is gekomen tot grote hoeveelheden eindproduct of dat een deel is blijven steken op het halfproduct, namelijk cocaïne in vloeistof, is daarbij minder relevant. Het gaat erom dat het laboratorium in werking was en dat daar cocaïne is ‘bewerkt, verwerkt en aanwezig was’ in de zin van artikel 2 Opiumwet.
Percentage en hoeveelheid cocaïne
Hoeveel cocaïne in het laboratorium is gewassen of geproduceerd, is niet duidelijk geworden. De in het rapport gemaakte conclusie dat er 150 tot 200 kilogram cocaïne per dag zou kunnen worden geproduceerd, betreft een schatting gebaseerd op de theoretische capaciteit van het laboratorium, aldus [naam 4] bij de rechter-commissaris.
Het LFO heeft in het laboratorium zakken aangetroffen met beige brokken (Z-3), restanten wit poeder (D-1 en D-6), restanten steenkoolachtig materiaal (O-23) en vloeistoffen (G-1, Z-5 en Z-6). De monsters hiervan zijn onderzocht door het NFI en bevatten cocaïnebase en cocaïne HCL. Ook de monsters van de aangetroffen restanten steenkoolachtig materiaal en vloeistoffen bevatten respectievelijk cocaïnebase en sporen van cocaïne. De omstandigheid dat het gehalte van de cocaïnebase is geschat op ca 50% staat, gelet op het bepaalde in artikel 1 lid 1 en 2 van de Opiumwet, niet aan de weg aan een bewezenverklaring van het bewerken, verwerken en/of aanwezig hebben van een stof bevattende cocaïne. Nu in het laboratorium in elk geval 106 kilo cocaïnebase is aangetroffen en deze dus daar ook moet zijn verwerkt, gaat de rechtbank uit van ‘een hoeveelheid van in elk geval meer dan 100 kilo’ van een materiaal bevattende cocaïne.
Medeplegen
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of is bewezen dat de verdachten die in het laboratorium zijn aangetroffen, alsmede de eigenaar/verhuurder hiervan, het primair ten laste gelegde tezamen en vereniging met een of meer anderen hebben gepleegd. De rechtbank beantwoordt deze vraag voor alle 15 verdachten bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft uit de verklaringen van de in het laboratorium aangetroffen verdachten afgeleid, zoals weergegeven in de bewijsmiddelen, dat de verdachten in de ten laste gelegde periode op verschillende momenten in groepjes naar het laboratorium zijn gebracht dan wel daar al op een eerder moment aanwezig waren. Het is niet van alle verdachten exact duidelijk op welk moment zij naar de manege zijn gebracht, maar vast staat dat zij in elk geval in de ten gelegde periode aanwezig waren in het laboratorium en dat zij daar op 7 augustus 2020 tijdens het binnentreden door de politie zijn aangehouden. De eigenaar/verhuurder van de manege is eveneens op die dag op zijn perceel in Nijeveen aangehouden.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten bij het primair ten laste gelegde onder meer het volgende af:
  • de verdachten hebben, ieder voor zich, verklaard dat zij naar Nederland zijn gekomen om werkzaamheden in de bouw te gaan verrichten. [naam 7] en [naam 8] waren al in Nederland. Sommige verdachten zijn direct naar de manege in Nijeveen gebracht en sommige hebben eerst enkele weken gewacht in een soort hotel in Tilburg. De reis naar de manege was veelal met meerdere personen in een auto, waarna de reis vanaf een parkeerplaats in een geblindeerde bus werd vervolgd naar de manege. In het laboratorium golden restricties, wat onder meer inhield dat de slaapplaatsen werden toegewezen, dat telefoons moesten worden ingeleverd en dat het niet was toegestaan om naar buiten te gaan;
  • door verdachten is verklaard dat zij de plastic containers en vaten met vloeistoffen hebben gezien in het laboratorium. Zij moesten, in opdracht van meerdere personen waaronder een Colombiaanse man, verschillende werkzaamheden verrichten met deze vloeistoffen;
  • door verdachten is verklaard dat er grote zakken met steenkool werden gebracht. Zij moesten hoeveelheden water verwarmen en vervolgens dat warme water en steenkool mengen in een betonmolen. Nadat de steenkool met het warme water was gewassen, moesten de steenkool en het mengsel van water worden opgevangen in aparte vaten of containers;
  • door verdachten is verklaard dat zij na het zien van onder meer de steenkool en de vloeistoffen vermoedden dat zij in een laboratoriumachtige omgeving terecht waren gekomen, een omgeving met drugs, een plek waar illegale activiteiten plaatsvonden;
  • de verdachte [naam 3] heeft verklaard dat hij in de maand mei naar het laboratorium is gebracht en dat de andere verdachten later zijn gekomen. Hij is begonnen met de installatie van de elektriciteit, ventilatie, keuken en onderhoud van de douches en toiletten en werd daarbij geholpen door verdachte [naam 2] ;
  • door verdachten is verklaard, onder meer na het tonen van foto’s van de verdachten, dat alle verdachten daar waren en werkzaamheden hebben verricht in het laboratorium;
  • door verdachten is verklaard dat verdachte [naam 9] voornamelijk in de keuken aanwezig was. Hij zorgde voor het eten in het laboratorium;
  • door enkele verdachten is verklaard dat verdachte een andere, verantwoordelijke rol had. Hij hield de verdachten in het laboratorium in de gaten en hij hield zich bezig met de elektriciteit en de ventilatie.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast staat dat verdachte samen met zijn medeverdachten zich in de ten laste gelegde periode heeft bezig gehouden met het bewerken en verwerken van cocaïne, en daarmee ook cocaïne aanwezig heeft gehad.
Wat precies ieder zijn rol is geweest binnen het laboratorium, doet niet ter zake. Ook voor de verdachten die zich in voornoemde periode (al dan) niet continue bezig hebben gehouden met de daadwerkelijk handelingen ten behoeve van - kort gezegd - het productieproces, door werkzaamheden in de keuken en schoonmaakwerkzaamheden te verrichten, geldt dat zij ieder voor zich een wezenlijke bijdrage hebben geleverd ten behoeve van het productieproces in het laboratorium. Schoonmaak- en opruimwerkzaamheden zijn onder de gegeven omstandigheden relevante onderdelen van het werkproces in een laboratorium. De rechtbank vindt bewezen dat sprake is van medeplegen.
De stelling, voor zover aangevoerd, dat geen sprake is geweest van actieve wetenschap dan wel (voorwaardelijk) opzet kan gelet op het hiervoor overwogene niet slagen. Het productieproces in een laboratorium is een ingewikkeld en arbeidsintensief proces, waarbij meerdere personen betrokken en benodigd zijn. Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is duidelijk geworden dat dit productieproces het werk van vele personen is geweest. De rechtbank laat daarbij in het midden welke rol de verdachte in dit proces heeft ingenomen. De rechtbank is verder ook van oordeel dat de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het aanwezig hebben van de hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne in het laboratorium, ook voor de cocaïne die niet direct in het zicht lag. Het is immers niet van belang dat verdachte exact weet heeft van alle precieze gedragingen van zijn medeverdachten. Voldoende is dat hij opzettelijk met anderen betrokken is geweest bij de productie hiervan in een professioneel ingericht laboratorium.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee vindt de rechtbank het primair ten laste gelegde medeplegen bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte, ten aanzien van het primair ten laste gelegde, in de periode van 18 juli 2020 tot en met 7 augustus 2020 te Nijeveen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt en aanwezig gehad een hoeveelheid (van meer dan 100 kilogram) van een stof bevattende cocaïne.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ter onderbouwing van deze vordering heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. De verdachten hebben in de periode van 18 juli 2020 tot en met 7 augustus 2020 met elkaar gewerkt in een goed georganiseerd en strak aangestuurd samenwerkingsverband. Het OM gaat ervan uit dat er in 10 dagen tijd enkele honderden kilo’s cocaïne zijn bewerkt en verwerkt in het cocaïne laboratorium in Nijeveen. De stroom van drugs is vanwege de ongelooflijke verdiensten niet zomaar te stoppen. Een laboratorium in een manege staat symbool voor wat ondermijning is. De vordering is stevig, omdat er een signaal moet uitgaan naar de criminelen die het drugsprobleem veroorzaken. De samenleving heeft recht op een signaal waaruit blijkt dat georganiseerde samenwerking bij de verwerking en bewerking van cocaïne, met alle mogelijke achterliggende criminaliteit, niet wordt geaccepteerd in Nederland.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie te hoog is. De uitspraak waar de officier van justitie naar heeft verwezen betreft het produceren van crystal meth, waarbij de eigenaar van een binnenvaartschip is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden en de laboranten tot een gevangenisstraf van 48 maanden. Die zaak is niet vergelijkbaar met de zaak van verdachte. De raadsman heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 januari 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:118), waarbij conform de vordering van de officier van justitie 36 maanden gevangenisstraf is opgelegd. Een straf in die orde van grootte ligt meer in de rede bij een bewezenverklaring, aldus de raadsman.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich met zijn medeverdachten heeft schuldig gemaakt aan het bewerken, verwerken en daardoor aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne in een professioneel opgezet en ingericht laboratorium. Het wassen van cocaïne uit dragermateriaal, te weten steenkool, vormt een belangrijke en onmisbare schakel bij de productie en verkoop van cocaïne.
Verdachte is naar eigen zeggen naar Nederland gekomen om voor een onbekend gebleven groep mensen werkzaamheden te verrichten, naar hij dacht in de bouw. In hoeverre verdachte de specifieke kennis en vaardigheden had om in een laboratorium te werken, en in hoeverre verdachte juist om die reden naar Nederland is gekomen, is ongewis gebleven. Hoewel enkele medeverdachten zeggen dat verdachte (‘ [voornaam] ’) een meer leidende rol had, heeft de rechtbank hiervoor onvoldoende steun in het dossier kunnen vinden zodat niet vastgesteld kan worden dat verdachte een andere, grotere, rol heeft gehad in het laboratorium dan de medeverdachten.
Verdachte heeft zijn medewerking verleend aan het productieproces en daarmee heeft hij indirect de volksgezondheid in gevaar gebracht. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van gebruikers van deze middelen en vaak gaat de productie en verkoop van verdovende middelen gepaard met ernstige vormen van criminaliteit. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van dergelijke harddrugs ook direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door illegale dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in veelal afgelegen (natuur)gebieden. Het opruimen van dergelijk afval gaat gepaard met hoge kosten. Daarnaast wijst de rechtbank op het ontploffings- en brandgevaar dat kan optreden bij het ondeskundig opslaan en bewerken van chemicaliën in een illegaal drugslaboratorium.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en aansluiting gezocht bij de uitspraken in soortgelijke zaken. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze door de verdediging tijdens de zitting naar voren zijn gebracht. De rechtbank houdt ook rekening met de situatie zoals die in het laboratorium was; het min of meer gedwongen werk, het ontbreken van daglicht, en de moeilijke werkomstandigheden waarbij sommigen brandwonden hebben opgelopen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving alleen kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, omdat de aard en ernst van het bewezenverklaarde door een lagere gevangenisstraf miskend zou worden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2021.

Voetnoten

1.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889