3.6De onderhavige opzegging door PMT van de huurovereenkomst teneinde het verhuurde aan De Bijenkorf te kunnen gaan verhuren, kan niet worden aangemerkt als een opzegging teneinde het verhuurde ‘persoonlijk in duurzaam gebruik’ te nemen als bedoeld in art. 7:296 lid 1, onder b. Dat de wetgever de thans bestaande opzeggings- en termijnbescherming in overeenstemming wilde doen zijn met hetgeen in het oude recht gold, kan niet meebrengen dat het ‘persoonlijk duurzaam in gebruik nemen’ net zo ruim moet worden uitgelegd als blijkens HR 22 juni 2001, nr. C99/169,LJN
AB2236,NJ
2001/585 onder het oude recht het geval was met het ‘gebruik’ als bedoeld in :art. 7A 1631 lid 2, onder b, (oud) BW. Dat blijkt reeds daaruit dat bedoeld ‘gebruik’ volgens genoemd arrest een ruimer begrip was dan het ook al in het oude recht voorkomende begrip ‘persoonlijk duurzaam in gebruik nemen’ in art. 7A:1631a lid 2, onder 2, (oud) BW. Maar ook de strekking van art. 7:296 lid 1 (de mogelijkheid voor de verhuurder om de huurovereenkomst tegen het einde van de eerste termijn op te zeggen, te beperken tot de daar onder a en b genoemde gevallen) verzet zich tegen de door het onderdeel bepleite ruime uitleg van ‘persoonlijk duurzaam in gebruik nemen’ als bedoeld onder b, aangezien daardoor veel meer gevallen onder het bereik van de onder b bedoelde opzeggingsgrond zouden vallen, hetgeen afbreuk zou doen aan de bescherming die lid 1 verleent aan de huurder tegen een opzegging tegen het einde van de eerste termijn.
13. Tussen partijen is niet in geschil dat verhuurder de huurovereenkomst heeft opgezegd om een deel van het gehuurde na de renovatie aan Jumbo te kunnen verhuren. In zoverre kan de opzegging niet worden aangemerkt als een opzegging teneinde het verhuurde ‘persoonlijk in duurzaam gebruik’ te nemen als bedoeld in art. 7:296 lid 1, onder b, zo volgt uit de bovenstaande overwegingen van de Hoge Raad. Uit de toelichting van verhuurder en de ingebrachte tekeningen volgt dat de beëindiging van de huurovereenkomst geen ander doel heeft dan de uitbreiding van de naastgelegen supermarkt van Jumbo mogelijk te maken. Verhuurder heeft weliswaar ook aangevoerd dat de façade van het winkelcentrum een upgrade krijgt. Maar uit het door verhuurder gepresenteerde financiële plaatje blijkt dat dit onderdeel van ondergeschikte betekenis is. Een zelfstandige noodzaak voor de renovatie van het gehuurde is niet gebleken.
14. Daarbij komt dat verhuurder tegenover het verweer van huurder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de renovatie zonder beëindiging van de huurovereenkomst niet mogelijk is. Verhuurder heeft wel gesteld dat plaats en functie van het gehuurde na renovatie niet in stand blijven, maar deze stelling is niet concreet gemotiveerd en vindt onvoldoende steun in de bewijsstukken. De door verhuurder beoogde veranderingen behelzen geen wijzigingen in plaats en functie die meebrengen dat de huurovereenkomst niet zou kunnen worden voortgezet. De functie van het gehuurde blijft immers verhuurde winkelruimte. Het gehuurde wordt na de beoogde verbouwing feitelijk wel kleiner maar niet is gebleken dat sprake is van een wezenlijke bouwkundige verandering. Ter zitting heeft huurder op vragen van de kantonrechter verklaard dat exploitatie van de slagerij kan worden voortgezet in de (na renovatie) kleinere unit, indien de koelinstallatie kan worden verplaatst. Verhuurder heeft desgevraagd verklaard dat een dergelijke verplaatsing technisch mogelijk is.
15. De verkleining van het gehuurde is aldus naar het oordeel van de kantonrechter op zichzelf niet voldoende voor de conclusie dat de huurovereenkomst niet kan worden voortgezet. De herinrichting van het gehuurde zou onderdeel kunnen zijn van een renovatievoorstel in de zin van artikel 7:220 BW van de zijde van verhuurder. Dat partijen hierover geen overeenstemming hebben bereikt maakt niet dat hiermee het dringend eigen gebruik alsnog kan worden aangenomen.
16. Anders dan verhuurder heeft bepleit is het beroep van verhuurder op de gestelde rendementsverbetering (voor zover al juist, huurder heeft dat betwist) door de verbouwing c.q. vergroting van de supermarktunit in de gegeven omstandigheden, zoals hiervoor besproken, niet van doorslaggevende betekenis om het dringend eigen gebruik aan te nemen.
17. Gelet op het voorgaande heeft verhuurder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van dringend eigen gebruik. Dit betekent dat aan de hand van de belangenafweging moeten worden beoordeeld of de opzegging doel treft.
18. In deze afweging gaat het naar de kern genomen om het belang van verhuurder bij het verkrijgen van een hogere huurprijs van Jumbo tegenover het belang van huurder om in het winkelcentrum de slagerij te kunnen blijven exploiteren, en daarmee in haar inkomen te kunnen voorzien. Redelijke afweging van deze belangen leidt tot de conclusie dat de belangen van huurder prevaleren en van huurder niet kan worden gevergd dat zij het gehuurde ontruimt. Daartoe is het volgde redengevend.
19. Uit hetgeen hiervoor is overwogen bleek al dat niet aannemelijk is geworden dat de uitbreiding van de supermarkt (en de daaraan gekoppelde huurprijs) niet kan worden gerealiseerd zonder beëindiging van de huurovereenkomst. Met andere woorden: daar waar een beëindiging van de huurovereenkomst evident nadelig uitpakt voor huurder, geldt dat voor verhuurder in mindere mate nu er andere oplossingen mogelijk zijn.
20. Huurder heeft gedocumenteerd toegelicht hoeveel kosten zijn gemoeid met een herinrichting of een verhuizing, terwijl verhuurder niet concreet heeft gemaakt wat haar (financieel) nadeel is indien de huurovereenkomst niet wordt beëindigd. Het gaat in wezen om het belang van Jumbo om een gedeelte van het gehuurde te kunnen betrekken bij een uitbreiding van de supermarkt. Dit is niet een belang van verhuurder. Verhuurder heeft niet afzonderlijk toegelicht wat het concrete belang van Jumbo is bij dit specifieke gedeelte van de beoogde uitbreiding. Evenmin heeft verhuurder inzichtelijk gemaakt hoe dit gedeelte zich financieel verhoudt tot de beoogde verhoging van de huurprijs.
21. Verhuurder heeft erkend dat de slagerij van huurder door haar locatie naast de supermarkt (ook) een dragende kracht is van het winkelcentrum. Het spreekt voor zich dat huurder er belang bij heeft om haar klanten vanuit deze locatie te kunnen blijven bedienen.
22. De kantonrechter komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de door verhuurder aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot toewijzing van de vordering.
23. De vordering strekkende tot beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal worden afgewezen. Verhuurder zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.