ECLI:NL:RBAMS:2021:4336

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
13/751539-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 10 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1989, die gedetineerd is in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, die op 19 mei 2021 was ingediend door de officier van justitie. Tijdens de zitting op 8 juli 2021 was de opgeëiste persoon aanwezig via telehoren, bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten nodig was. Op 27 juli 2021 werd de behandeling hervat, waarbij opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon werd vastgesteld en de inhoud van het EAB werd besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de procedure in hoger beroep in Polen, wat een weigeringsgrond kan zijn volgens artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank oordeelde echter dat de overlevering niet in strijd is met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat hij op de hoogte was van de procedure en de mogelijkheid van hoger beroep. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, met een verlenging van de beslistermijn met 30 dagen. De zaak zal opnieuw worden behandeld zodra de benodigde informatie is ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751539-21
RK nummer: 21/2797
Datum uitspraak: 10 augustus 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 april 2021 door
the Regional Court [Sąd Okręgowy] in Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
verblijfadres: [verblijfadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juli 2021. Het verhoor heeft – via telehoren – plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan mr. N.M. Delsing, advocaat te Amsterdam, die verklaart waar te nemen voor de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van aanvullende informatie van de Poolse autoriteit.
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 27 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. N.M. Delsing, advocaat te Amsterdam, die verklaart waar te nemen voor de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the District Court [Sąd Rejonowy] in Chelm (VII K 261/19)van 30 juni 2020. In de aanvullende informatie van 14 juli 2021 van de
Regional Court in Lublin IV Criminal Divisionwordt melding gemaakt van een arrest van
Regional Court in Lublin V Criminal Appeal Departmentvan 28 oktober 2020 met kenmerk V Ka 645/20.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, zeven maanden en 17 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 30 juni 2020, dat bij het genoemde arrest van 28 oktober 2020 is bevestigd.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de procedure in hoger beroep de enige relevante instantie is in het kader van artikel 4 bis lid 1 van het Kaderbesluit 2002/584. De zaak is in hoger beroep inhoudelijk behandeld en er is een uitspraak gedaan. Het EAB zag abusievelijk op de procedure in eerste aanleg. De opgeëiste persoon is niet in persoon aanwezig geweest bij de procedure in hoger beroep en het is onduidelijk op welke wijze de opgeëiste persoon op de hoogte zou zijn gebracht van de uitkomsten van het hoger beroep. Op basis van de aanwezige informatie kan niet worden vastgesteld of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon voldoende zijn gewaarborgd.
De officier van justitie heeft tot weigering van de overlevering geconcludeerd onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:2714). De Poolse officier van justitie is in appel gegaan tegen het vonnis van 30 juni 2020. De opgeëiste persoon is in hoger beroep niet aanwezig geweest bij de behandeling en is in die procedure niet vertegenwoordigd door een advocaat. Hoewel de opgeëiste persoon zelf vertrokken is gedurende de procedure in eerste aanleg, had de opgeëiste persoon er geen rekening mee hoeven houden dat het OM wellicht in appel zou gaan.
3.1.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
In tegenstelling tot de zaak van de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak met kenmerk ECLI:NL:RBAMS:2021:2714 is in onderhavige zaak gebleken dat de opgeëiste persoon expliciet is gewezen op het feit dat hij bereikbaar moest blijven op het door hem opgegeven adres voor oproepingen van justitie, zo blijkt uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 juli 2021:
It should be stated that before the interrogation as a suspect on 3rd November 2018
[opgeëiste persoon] was instructed on his obligations, especially of the obligation of appearance at
each call during the criminal proceedings and also that if he did not stay at the address he
provided, the letters sent at this address were considered served effectively, and the activity or court hearing would be held in his absence, lack of indication of a current service address
could also make it impossible to file an application, interlocutory appeal or appeal due to
passage of fixed times (article 139 of the Code of Criminal Proceedings). Reading out of the
instruction was confirmed by [opgeëiste persoon] with his own signature.
Gelet op bovenstaande informatie en het feit dat de opgeëiste persoon bij een van de zittingen in eerste aanleg aanwezig is geweest kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. In de voornoemde instructies is de opgeëiste persoon expliciet gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep. Alhoewel de informatie ziet op een mogelijk hoger beroep door de opgeëiste persoon zelf, moet het ervoor gehouden worden dat het hem duidelijk was dat ook de officier van justitie hoger beroep tegen een uitspraak in eerste aanleg zou kunnen instellen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in de onderhavige situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces door Polen te verlaten zonder te regelen dat hij van eventuele oproepingen op een door hem opgegeven adres op de hoogte zou worden gesteld.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
diefstal;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.

5.Artikel 11 OLW

The Supreme Courtin Ierland heeft bij uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
Wojciech Orlowski and Jakub Lyszkiewicz v. Minister for Justice and Equality [1] het voornemen geuit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586, in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 [2] hebben voorgedaan. Deze vragen hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
De rechtbank is van oordeel dat de antwoorden op deze nog te stellen prejudiciële vragen ook in de onderhavige zaak relevant zijn. De rechtbank zal daarom het onderzoek ter zitting heropenen en voor onbepaalde tijd aanhouden.
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat artikel 22, vijfde lid, OLW voorschrijft dat de beslistermijn telkens met maximaal 30 dagen kan worden verlengd. De zaak zal dus voor het verstrijken van deze 30 dagen wederom op zitting dan wel op raadkamer worden aangebracht om te beslissen over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen de hierna te noemen termijn op zitting dan wel in raadkamer moet worden aangebracht;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met 30 dagen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn advocaat;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.De rechtbank begrijpt: de datum dat de ‘law on the judiciary of 20 December 2019’ in werking is getreden.