In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste aanleg te Antwerpen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten uit het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er een garantie is gegeven door de Belgische autoriteiten dat hij na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.
De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon in een humane omgeving zal worden gedetineerd. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman en de officier van justitie tegen elkaar afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering goedgekeurd, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.
De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en benadrukt de samenwerking tussen Nederland en België in strafzaken. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen genoemd en uiteengezet dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.