ECLI:NL:RBAMS:2021:4327

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
13/751661-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraf in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kan plaatsvinden zonder schending van zijn verdedigingsrechten. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces in Polen, wat volgens hen een schending van zijn rechten zou betekenen. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij zijn adreswijzigingen had moeten doorgeven. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, er geen schending van zijn verdedigingsrechten was en dat de overlevering kon plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafzaak en dat hij niet zorgvuldig had gehandeld door naar Nederland te vertrekken zonder de Poolse autoriteiten te informeren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de geldigheid van het EAB en de toepasselijke wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751661-21
RK nummer: 21/3446
Datum uitspraak: 17 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2021 door
the Circuit Court in Lomza II Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1997
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
legally valid judgment delivered by Regional Court in Lomza of 24th November 2016, file number: II K 594/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
Inleiding
4.1.1
De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van onder het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
4.1.2
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
4.1.3
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
4.1.4
Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
4.1.5
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1]
4.1.6
In het kader van de in overweging 4.1.4 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook de verdere handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen.
Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie [2] of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. [3] Ook kan de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg. [4]
4.1.7
De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [5]
4.1.8
Komt de rechtbank na de in de overwegingen 4.1.4-4.1.7 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd en voert hiertoe het volgende aan.
De opgeëiste persoon is niet verschenen bij het proces van de Poolse rechtbank op
24 november 2021. In het EAB staat weliswaar vermeld dat hij op 26 oktober 2021 in persoon is opgeroepen voor het proces maar hiervan bevindt zich geen bewijs in het dossier.
In de brief van de Poolse autoriteit van 22 juli 2021 wordt de datum van 26 oktober 2016 in het geheel niet genoemd, maar wordt wel vermeld dat de opgeëiste persoon op 23 december 2016 is geïnstrueerd dat hij de rechtbank moet informeren als hij van adres verandert.
Op grond van deze informatie gaat de verdediging er vanuit dat het vonnis van
24 november 2016 nog niet onherroepelijk is.
De opgeëiste persoon heeft bij de officier van justitie in Nederland verklaard dat hij zich niet kan herinneren in deze zaak een overeenkomst met de Poolse officier van justitie te hebben gesloten en nu zich hiervan geen bewijs in het dossier bevindt, gaat de verdediging ervan uit dat er geen overeenkomst is afgesloten. Ten slotte heeft de opgeëiste persoon op geen enkel moment tijdens de procedure zijn adres hoeven op te geven.
Gelet op al het voorgaande is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing en dient de rechtbank niet af te zien van deze weigeringsgrond, aangezien de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is van toepassing, maar de rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW nu er geen schending van verdedigingsrechten heeft plaatsgevonden. De Poolse officier van justitie heeft immers aan de opgeëiste persoon meegedeeld dat hij elke adreswijziging moest doorgeven.
Het niet opgeven van een adreswijziging kan volgens uitspraken van de rechtbank als een gebrek aan zorgvuldigheid worden opgevat op grond waarvan afgezien kan worden van de bevoegdheid tot weigering van de overlevering. Het ontbreken van bewijsstukken is geen reden tot weigering.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt het volgende af uit de informatie in het EAB en de brief van de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit van 22 juli 2021.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, maar dat hij op 26 oktober 2016 in persoon is opgeroepen en aan hem krachtens artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafvordering is meegedeeld dat hij in het geval dat hij geen adreswijziging doorgeeft de oproeping volgens de Poolse wet wordt aangemerkt als op de juiste wijze betekend. In het EAB staat tevens vermeld dat de Poolse rechtbank van oordeel is dat de opgeëiste persoon op de juiste wijze voor het proces van 24 november 2016 is opgeroepen, omdat de Poolse officier van justitie de opgeëiste persoon
heeft verplicht een adreswijziging door te geven. De rechtbank acht deze mededelingen in tegenspraak met elkaar en vat de vermelding dat de oproeping op 26 oktober 2016 in persoon is uitgereikt op als een kennelijke misslag.
Uit de brief van de Poolse autoriteit van 22 juli 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon en de officier van justitie voorafgaand aan de zitting een overeenkomst hebben gesloten, dat hij toen door de officier van justitie is gehoord en dat de door de Poolse rechtbank opgelegde straf gelijk is aan hetgeen is overeengekomen. Tevens blijkt uit deze brief dat hij naar Nederland is vertrokken zonder dat hij de reclassering daarvan op de hoogte heeft gesteld, terwijl aan hem op 23 december 2016, na het vonnis van 24 november 2016, nog is medegedeeld dat hij de rechtbank moest informeren over een adreswijziging.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon bij het proces is verschenen dat tot het vonnis geleid en dat zich niet één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De rechtbank ziet evenwel op grond van het navolgende aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
De opgeëiste persoon, die een overeenkomst heeft gesloten met de officier van justitie, wist van welk feit hij werd verdacht en was er van op de hoogte dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep en moest er rekening mee houden dat de oproep zou worden gestuurd naar het adres dat bij justitie bekend was, aangezien de Poolse officier van justitie aan hem heeft meegedeeld dat hij elke adreswijziging moest doorgeven. Toch is de opgeëiste persoon naar Nederland vertrokken zonder dat hij de Poolse justitie daarvan op de hoogte heeft gesteld en zelfs nadat hij na het wijzen van het vonnis nog eens gewezen is op die verplichting. Gelet op deze omstandigheden, die, minst genomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt; zie ook ECLI:NL:RBAMS:2021:3253 en ECLI:NLRBAMS:2021:3868.
Tevens overweegt de rechtbank dat op basis van het vertrouwensbeginsel de uitvaardigende justitiële autoriteit niet verplicht is om bewijsstukken in verband met artikel 12 OLW mee te sturen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat zowel sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis als van een onherroepelijk vonnis. Het EAB vermeldt namelijk in rubriek C.2 een opgelegde straf. Deze rubriek correspondeert met artikel 2, tweede lid onder f, OLW, dat het vermelden van “de opgelegde straf of maatregel” vereist “indien een onherroepelijk vonnis bestaat”.
De rechtbank ziet geen reden om tot aanhouding over te gaan om nadere informatie op te vragen.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit naar Nederlands recht op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, Opiumwet gegeven verbod.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Lomza II Penal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU,
2.
3.HvJ EU 17 december 2020, C-416/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1042 (
4.
5.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (