In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, Afdeling Gent. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1982, die gedetineerd was in een Belgische penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 1 juli en 3 augustus 2021, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding werd gehoord.
Tijdens de zittingen is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de detentieomstandigheden in België besproken. De verdediging voerde aan dat de garanties van de Belgische autoriteiten onvoldoende waren om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet het risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling, zoals vastgelegd in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De officier van justitie daarentegen stelde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de Belgische autoriteiten hadden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in een monocel van 9 vierkante meter met eigen sanitaire voorzieningen zou worden geplaatst.
De rechtbank heeft de zorgen van de verdediging overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de geboden garanties voldoende waren om het risico op schending van de mensenrechten weg te nemen. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.