In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, Afdeling Gent. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 14 mei 2021 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1990, die gedetineerd was in België. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 1 juli en 3 augustus 2021, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding werd gehoord.
Tijdens de zittingen werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn detentieomstandigheden in België besproken. De verdediging voerde aan dat de garanties van de Belgische autoriteiten onvoldoende waren om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zou worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De officier van justitie stelde echter dat de garanties voldoende waren en dat de overlevering kon worden toegestaan.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie zorgvuldig afgewogen. Ze concludeerde dat de door de Belgische autoriteiten gegeven garanties voldoende waren om het risico op schending van de mensenrechten van de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.