ECLI:NL:RBAMS:2021:426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
13/752073-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en rechterlijke autoriteit in Polen

Op 5 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1993, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 22 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd gehoord via telehoren en had de bijstand van zijn advocaat, mr. R.P.G. van der Weide.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing over de overlevering. In de uitspraak wordt ingegaan op de hoedanigheid van de Poolse rechterlijke autoriteit en de onafhankelijkheid daarvan, in het licht van recente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat, ondanks structurele gebreken in de Poolse rechterlijke macht, dit niet automatisch betekent dat elke Poolse rechter als niet-onafhankelijk moet worden beschouwd.

De rechtbank heeft ook vragen geformuleerd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de rechten van de opgeëiste persoon met betrekking tot de onderliggende vonnissen. De beslissing van de rechtbank is om het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd te schorsen en de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk te bevelen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752073-20
RK nummer: 20/5635
Datum uitspraak: 5 februari 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 november 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 augustus 2020 door
the Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 januari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
the cumulative judgement of the District Court in Goleniów of 29th March 2017, final and binding from the 06th April 2017(II K 942/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, één maand en twee dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
4. De hoedanigheid van ‘rechterlijke autoriteit’ en artikel 47 van het Handvest van degrondrechten van de Europese Unie
In haar uitspraak van 27 januari 2021 [1] heeft de rechtbank in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 december 2020 [2] (
Openbaar Ministerie (Onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit)) geoordeeld dat het bestaan van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft die in alle gevallen negatieve gevolgen voor de rechterlijke instanties in Polen kunnen hebben, op zichzelf niet volstaat om de hoedanigheid van “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6 lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ aan elke Poolse rechter en rechterlijke instantie te ontzeggen.
Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat voormeld arrest niet afdoet aan haar oordeel dat zulke structurele en/of fundamentele gebreken bestaan en dat, gelet op de aard en de omvang van die structurele en/of fundamentele gebreken, er sprake is van systemische gebreken, die negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van alle gerechten.
Naast deze gebreken zijn er in deze zaak geen gegevens voorhanden met betrekking tot
the Regional Court in Szczecindie tot een diskwalificatie als “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” zouden kunnen leiden

5.Heropening onderzoek

Het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB betreft een samengesteld vonnis met drie onderliggende vonnissen.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling op de zitting die tot dit samengesteld vonnis heeft geleid.
In de aanvullende informatie van 15 januari 2021 van de uitvaardigende justitiële autoriteit staat dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting die tot het cumulatieve vonnis heeft geleid.
Verder staat in de bovengenoemde aanvullende informatie – voor zover hier van belang – het volgende:
- ten aanzien van het vonnis met nummer II K 29/14 was de opgeëiste persoon niet aanwezig op de zitting waar het vonnis is uitgesproken, maar een kopie van het vonnis was aan hem uitgereikt. Hij heeft dit in persoon op 8 april 2014 opgehaald;
- ten aanzien van het vonnis met nummer II K 399/14 was de opgeëiste persoon niet aanwezig op de zitting waar het vonnis is uitgesproken, maar een kopie van het vonnis was aan hem uitgereikt. Hij heeft dit in persoon op 30 juli 2014 opgehaald;
- ten aanzien van het vonnis met nummer II K 574/15 was de opgeëiste persoon aanwezig op de zitting die tot dit vonnis heeft geleid.
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon deze informatie bevestigd. Naar eigen zeggen is hij bij de uitreiking van de vonnissen echter niet uitdrukkelijk geïnformeerd op zijn recht om in hoger beroep of verzet te gaan.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om een nadere vraag te stellen aan de justitiële uitvaardigende autoriteit, namelijk:
Is de opgeëiste persoon bij de uitreiking van de vonnissen met nummers II K 29/14 en II K 399/14 uitdrukkelijk geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kunnen leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis?
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende justitiële autoriteit in dit verband om ten aanzien van de vonnissen met nummers II K 29/14 en II K 399/14 het kruisjesformulier van onderdeel D van het EAB in te vullen.
De rechtbank ziet, anders dan de advocaat heeft gesteld, in de enkele omstandigheid dat de opgeëiste persoon heeft gesteld in Polen niet te zijn bijgestaan door een advocaat, thans geen aanleiding nog andere vragen te stellen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de opgeëiste persoon desgevraagd heeft laten weten ook niet om bijstand van een advocaat te hebben verzocht.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de onder 5. opgenomen vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn advocaat;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 17 december 2020, gevoegde zaken C‑354/20 PPU en C‑412/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1033 (