In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Spaanse autoriteiten was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de opgeëiste persoon die wordt verdacht van strafbare feiten in Spanje, waaronder oplichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de stukken beoordeeld op hun genoegzaamheid. De verdediging voerde aan dat de stukken ongenoegzaam waren en dat de overlevering moest worden geweigerd, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook het verweer van de verdediging tegen de overlevering beoordeeld, waaronder het beroep op het recht op family life en de evenredigheid van de overlevering. De rechtbank concludeerde dat de inbreuk op het recht op eerbiediging van het privéleven en gezinsleven gerechtvaardigd was, gezien de noodzaak van de vervolging in Spanje. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overlevering onterecht zouden maken en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.