RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.004.09
RK nummer: 09/581
Datum uitspraak: 4 maart 2009
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 januari 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 12 januari 2009 door de Audiencia provincial de Almeria, sección primera. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres],
[woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 februari 2009. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrest warrant (orden de detención) van 2 april 2008 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Spanje strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De President of the court in Almeria, Spanje (audiencia provincial de Almeria-España, sección 1) heeft bij brief van 16 februari 2009 de volgende garantie gegeven:
1. mr. [opgeëiste persoon] will be allowed to serve this sentence in the Netherlands after his possible surrender;
2. the sentence passed on mr. [opgeëiste persoon] will be allowed to be adapted (to Dutch standards) according to the procedure for adaptation, laid down in section 11 of the Convention of the Transfer of Sentenced Persons."
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4.1 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met in artikel 3 onder B gegeven verboden.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
6.1 De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat het recht op strafvervolging van de Spaanse justitiële autoriteiten is vervallen. Hiertoe heeft zij aangevoerd, zo begrijpt de rechtbank, dat deze autoriteiten in redelijkheid niet hebben mogen nalaten de opgeëiste persoon via de (reguliere) Spaanse strafrechtelijke procedure op zijn adres in Nederland, welk adres bij hen bekend is, op te roepen voor de geplande zitting in Spanje.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of aannemelijk is gemaakt dat de opgeëiste persoon niet (of op onjuiste wijze) is opgeroepen voor de zitting in Spanje, is het niet aan deze rechtbank maar aan de Spaanse rechter om een oordeel te geven over de consequenties die aan een dergelijk (mogelijk) gebrek dienen te worden verbonden voor het recht op strafvervolging door de Spaanse justitiële autoriteiten. De rechtbank ziet dan ook evenmin aanleiding om het subsidiaire verzoek van de raadsvrouw, te weten aanhouding van de zaak om nadere informatie op te vragen ten aanzien van de procedure omtrent oproeping in Spanje en bekendheid van de Spaanse justitiële autoriteiten met het adres van de opgeëiste persoon in Nederland, in te willigen.
6.2 De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de Spaanse justitiële autoriteiten niet in redelijkheid het onderhavige EAB hebben kunnen uitvaardigen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de overlevering op grond van het EAB in dit geval onevenredig bezwarend is voor de opgeëiste persoon gelet op de hiermee gepaard gaande vrijheidsbeneming. De Spaanse justitiële autoriteiten hadden de opgeëiste persoon, wiens voorarrest in Spanje is geschorst, via de (reguliere) Spaanse strafrechtelijke procedure dienen op te roepen voor de geplande zitting, nu zijn adres in Nederland bij hen bekend is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat de OLW noch het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit ruimte biedt voor de door de raadsvrouw gewenste proportionaliteitstoets. Hierbij heeft zij opgemerkt dat de uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid heeft om overlevering te vragen en dat het EAB gelet op de ernst van het strafbare feit niet kan worden aangemerkt als een te zwaar middel.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank vat het verweer op als een beroep op het ontbreken van evenredigheid, in die zin dat de raadsvrouwe stelt dat de uitvaardiging van het EAB onevenredig zware gevolgen heeft voor de opgeëiste persoon, terwijl in de visie van de raadsvrouw aan de Spaanse autoriteiten andere, minder ingrijpende, middelen ten dienste staan om de overkomst van de opgeëiste persoon naar Spanje te bewerkstelligen.
Voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid in de zin van de Overleveringswet dient te worden onderscheiden tussen de zg. stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid bij de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel in een concreet geval.
Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat deze, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Verwezen zij naar de considerans bij het Kaderbesluit sub 7 en naar het rechtskader van het Kaderbesluit, zoals dat door het HvJEG in zijn arrest van 3 mei 2007 is geformuleerd (Zaak C 303/05 Advocaten voor de Wereld VZW tegen Leden van de Ministerraad. Zie ook de Conclusie bij dit arrest van de AG Ruiz-Jarabo Colomer van 12 september 2006, Zaak C 303/05, 18-26).
Dat neemt niet weg dat de concrete toepassing van de Overleveringswet, te weten de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel, onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Hiervoor is onlangs met nadruk de aandacht gevraagd door de Raad van de Europese Unie, die eerder het Kaderbesluit vaststelde, in het Handbook on how to issue a European Arrest Warrant. (8216/1/08 REV 2 COPEN 70 EJN 26 EUROJUST 31). Daarin staat onder meer:
"(3. Criteria to apply when issuing an EAW – principle of proportionality) Considering the severe consequences of the execution of an EAW as regards restrictions on physical freedom and the free movement of the requested person, the competent authorities should, before deciding to issue a warrant, bear in mind, where possible, considerations of proportionality by weighing the usefulness of the EAW in the specific case against the measure to be applied and its consequences. (-)"
Hoewel dit commentaar slechts de status heeft van een Aanbeveling aan de Lidstaten en in zoverre de nationale wetgeving niet rechtstreeks raakt, herinnert de Raad er onder verwijzing naar het [naam]-arrest (HvJEG, C-105/03) aan dat de rechterlijke autoriteiten gehouden zijn het nationale recht zo nodig kaderbesluitconform uit te leggen. Dat wil zeggen dat de nationale rechter alle bepalingen van nationaal recht in aanmerking moet nemen en deze zo veel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van het kaderbesluit. In zoverre is deze Aanbeveling dan ook mede richtinggevend voor de rechtbank.
Gelet op hetgeen hierboven over de stelselevenredigheid van het Kaderbesluit is opgemerkt, zal een beroep op de onevenredigheid van een Europees aanhoudingsbevel slechts onder bijzondere omstandigheden kunnen slagen. Naar het oordeel van de rechtbank staat de ernst van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, te weten het vervoer van bijna 1000 kilogram hasj, aan het slagen van het verweer in de weg. Het betoog, dat de Spaanse autoriteiten de opgeëiste persoon door middel van oproeping voor de zitting hadden kunnen uitnodigen, kan in de gegeven omstandigheden niet tot een ander oordeel leiden. Er bestaat derhalve geen aanleiding de overlevering op vorenbedoelde grond te weigeren.
6.3 De raadsvrouw heeft tot slot aangevoerd dat overlevering tot een flagrante schending als bedoeld in artikel 11 van de OLW zou leiden.
De rechtbank begrijpt uit het betoog van de raadsvrouw dat zij met dit verweer vooral het oog heeft op de duur van de strafrechtelijke procedure in Spanje. Voor zover zij hiermee van mening is dat er sprake is van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, merkt de rechtbank op dat er nog geen acht jaar zijn verstreken sinds de aanhouding van de opgeëiste persoon. Het onderzoek in de strafzaak van de opgeëiste persoon maakt onderdeel uit van een omvangrijk strafrechtelijk onderzoek door de Spaanse autoriteiten, dat van oktober 2001 tot het begin van 2007 heeft geduurd. Bovendien heeft de opgeëiste persoon zich niet gehouden aan de meldplicht, die hem als voorwaarde bij de schorsing uit het voorarrest is opgelegd.
Overigens is Spanje aangesloten bij het EVRM en ingevolge dat verdrag staat voor de opgeëiste persoon ook in Spanje tegenover de Spaanse rechter een rechtstreeks beroep op de bescherming van dat verdrag open.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, zo al sprake is van schending van enig recht dat de opgeëiste persoon op grond van het EVRM toekomt, deze schending in ieder geval niet van dien aard is dat gesproken moet worden van een zodanige flagrante schending van de rechten van de opgeëiste persoon dat hiervoor in Spanje geen effective remedy meer bestaat en dat om die reden zou moeten worden geconcludeerd tot het niet inwilligen van het verzoek tot overlevering. Overigens heeft de raadsvrouw ook niet betoogd dat er geen rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 van het EVRM tegen de door haar gestelde schending zou openstaan. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan Audiencia Provincial de Almeria, seccion primera Spanje ten behoeve van het in Spanje tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. F. Salomon en J.H.M. van de Ven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 maart 2009.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.