ECLI:NL:RBAMS:2021:4069

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
13/218584-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in brandstichtingszaak met psychische problematiek

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993 en gedetineerd, heeft de rechtbank Amsterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting en, subsidiair, van schuld aan het ontstaan van de brand op 28 augustus 2020 in Amsterdam. Tijdens de zittingen op 18 mei en 6 juli 2021 heeft de officier van justitie, mr. G. Dankers, gepleit voor bewezenverklaring van de opzet. De verdachte had 112 gebeld en verklaard dat hij de brand had gesticht, wat werd ondersteund door de bevindingen van de Forensische Opsporing. Echter, de FO kon geen technische oorzaak voor de brand vaststellen en concludeerde dat brandstichting niet kon worden uitgesloten.

De raadsman, mr. M. Goedhart, betwistte de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen hoe de brand was ontstaan. De verklaringen van de verdachte werden als niet doorslaggevend beschouwd, mede door zijn psychische toestand op het moment van de brand. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging en verleende een zorgmachtiging voor zes maanden.

De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank besloot dat de kosten door beide partijen zelf gedragen moesten worden en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-218584-20 (Promis)
Datum uitspraak: 6 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
Geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [plaats] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 mei 2021 en 6 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Goedhart, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – er van beschuldigd hij op 28 augustus 2020 te Amsterdam in een woning aan het [adres 2] :
primair:opzettelijk brand heeft gesticht met gevaar voor personen of goederen;
subsidiair:schuld heeft aan het ontstaan van brand waardoor gevaar voor personen of goederen is ontstaan.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I en geldt als hier ingevoegd.

3.Beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Verdachte heeft 112 gebeld en verklaard dat hij de brand in zijn woning heeft gesticht. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse kwamen. Verdachte heeft tegen hen gezegd dat hij een stem in zijn hoofd hoorde die zei dat hij zijn woning in brand moest steken en dat hij vuur had gemaakt in de woning. Op 4 september 2020 is door de Forensische Opsporing (hierna: de FO) onderzoek gedaan in de woning. Zij hebben geconcludeerd dat de brandhaard zich bevond op de bank in de woning. Een technische oorzaak hebben zij niet kunnen vaststellen, er zijn geen brandversnellende middelen of een ontstekingsbron aangetroffen. In een aanvullend proces-verbaal van 21 maart 2021 heeft de FO geconcludeerd dat niet kan worden uitgesloten dat sprake is van brandstichting. De officier van justitie vindt opzet op de brandstichting bewezen, omdat verdachte heeft verklaard dat hij de brand heeft gesticht en hier de opdracht toe had gekregen.
3.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Er is geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat sprake is van brandstichting. De verklaring van verdachte, dat hij wel eens rookt in de woonkamer, maakt dit niet anders.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel – anders dan de officier van justitie – dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen, omdat op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd op 28 augustus 2020. De FO heeft bepaalde oorzaken voor het ontstaan van de brand uitgesloten, maar niet kunnen vaststellen hoe de brand precies is ontstaan. Psychiater C.J. Kerssens en psycholoog R. Haveman hebben geconcludeerd dat verdachte in een psychotische toestand verkeerde toen de verbalisanten hem aantroffen. De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte tijdens de brand uitlatingen over de door hem vermeende aanwezigheid van zijn moeder heeft gedaan die aantoonbaar in strijd met de realiteit waren en kennelijk het gevolg waren van een verstoorde realiteitsbeleving. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan de uitlatingen van verdachte tijdens het gesprek met 112 en de verbalisanten geen doorslaggevende bewijswaarde kan worden gehecht. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen hoe de brand is ontstaan en daarmee evenmin buiten redelijke twijfel vaststellen dat de brand opzettelijk is gesticht of het gevolg is geweest van een grove mate van onvoorzichtigheid, benodigd voor bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde. Verdachte zal van het primair en subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat bij beslissing van 6 juli 2021 een zorgmachtiging is afgegeven voor verdachte.
Nu verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken behoeven de verweren van de raadsman verder geen bespreking.

4.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon] vordert € 61,32 aan vergoeding van materiële schade en
€ 240,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij [persoon] en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [persoon] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis. Dit bevel is apart opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter, mrs. J. Thomas en C.P.E. Meewisse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2021.
[…]