In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993 en gedetineerd, heeft de rechtbank Amsterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting en, subsidiair, van schuld aan het ontstaan van de brand op 28 augustus 2020 in Amsterdam. Tijdens de zittingen op 18 mei en 6 juli 2021 heeft de officier van justitie, mr. G. Dankers, gepleit voor bewezenverklaring van de opzet. De verdachte had 112 gebeld en verklaard dat hij de brand had gesticht, wat werd ondersteund door de bevindingen van de Forensische Opsporing. Echter, de FO kon geen technische oorzaak voor de brand vaststellen en concludeerde dat brandstichting niet kon worden uitgesloten.
De raadsman, mr. M. Goedhart, betwistte de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen hoe de brand was ontstaan. De verklaringen van de verdachte werden als niet doorslaggevend beschouwd, mede door zijn psychische toestand op het moment van de brand. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging en verleende een zorgmachtiging voor zes maanden.
De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank besloot dat de kosten door beide partijen zelf gedragen moesten worden en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.