[eiseres] stelt – samengevat – dat het onrechtmatig handelen bestaat uit:
I. de gebeurtenissen rondom het telefoongesprek op 26 maart 2018, te weten de telefonische mededeling dat [eiseres] niet bekend was bij het UWV, de onjuiste bepaling van de bevallingsdatum en de opmerking in het telefoonverslag dat de Medewerkster vermoedde dat [eiseres] een mentale beperking had;
II. de ongeoorloofde inzet van sociaal medisch verpleegkundigen en de Medewerkster als niet in het BIG-register geregistreerde artsen;
III. de onwaarheid in het besluit van 19 juli 2018, te weten het benoemen van een onderwerp dat niet met [eiseres] is besproken;
IV. het onjuiste besluit van 27 september 2018, te weten de intrekking van het besluit van 17 september 2018 tot weigering van een WIA-uitkering;
V. de onjuiste brief van het UWV van 20 juli 2018 dat [eiseres] ziek is vanwege zwangerschaps- of bevallingsklachten en daardoor per 20 februari 2017 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet;
VI. de onwaarheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep [eiseres] op de hoorzitting van 16 oktober 2018 zou hebben gezien;
VII. het pas na vijf en een halve week toezenden van het dossier, waardoor de termijn voor het indienen van gronden van bezwaar bijna verlopen was op het moment dat [eiseres] het dossier ontving;
VIII. de veel te late indiening van stukken in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep.
De gevorderde schadevergoeding betreft deels immateriële schade en deels de door [eiseres] gemaakte kosten voor de deskundigenrapporten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat de vordering tot vergoeding van de kosten van de deskundigenrapporten in zoverre voorwaardelijk is, dat zij die kosten alleen vordert voor zover deze niet (al) door de Centrale Raad van Beroep zijn toegewezen.