ECLI:NL:RBAMS:2021:3873

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
13/751639-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en nationale belangen

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Frankrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 juni 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging en de officier van justitie overwogen met betrekking tot de schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak. De rechtbank oordeelde dat de schorsing niet mogelijk was op basis van de Overleveringswet, aangezien er geen strijd was met artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Frankrijk toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751639-21
RK nummer: 21/3480
Datum uitspraak: 22 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 april 2021 door de
Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, uitgevaardigd op 30 april 2021 door de vicevoorzitter belast met gerechtelijke vooronderzoeken bij de Justitiële Rechtbank te Lille (parketnummer 18166000028, onderzoeksnummer JICABJI218000014).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit, te weten de e-mail van 7 juli 2021. Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van deze stukken zijn als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie,
en:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Frans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Substitut du Procureurvan het
Parquet de Lilleheeft bij e-mail van 7 juli 2021 de volgende garantie gegeven:
[opgeëiste persoon] , a Dutch national, will be entitled, in case he is sentenced to a custodial sentence by a final judgment, to serve his prison term in the Netherlands pursuant to the provisions of Council Framework Decision 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de vervolging is in Frankrijk aangevangen;
  • het dossier bevindt zich in Frankrijk;
  • met het uitvaardigen van het EAB heeft de uitvaardigende autoriteit de wens geuit om de opgeëiste persoon in Frankrijk te vervolgen;
  • het Openbaar Ministerie is niet voornemens de opgeëiste persoon in Nederland te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op het voorgaande en de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding bestaat om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (onder andere ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
In de e-mail van 7 juli 2021 heeft de
Substitut du Procureurvan het
Parquet de Lilleaangegeven dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest te worden onderworpen.

8.Schorsing na uitspraak

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht de overleveringsdetentie – mocht de overlevering worden toegestaan – ook na de uitspraak te schorsen, tot de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon is verwikkeld in een strafzaak in Nederland en kan dus niet direct na de uitspraak worden overgeleverd. Indien de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon niet tot na de uitspraak wordt geschorst, zal hij voor lange tijd vast komen te zitten, terwijl er geen sprake is van vluchtgevaar.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de voortduring van de schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak. Indien de overlevering wordt toegestaan, zal door de officier van justitie in contact worden getreden met de zaaksofficieren van justitie in de Nederlandse- en Franse strafzaak teneinde te onderzoeken of en in hoeverre een mogelijk tijdelijke terbeschikkingstelling van de opgeëiste persoon ten behoeve van Frankrijk kan plaatsvinden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat artikel 64, eerste lid, OLW geen mogelijkheid biedt om in deze uitspraak te beslissen dat de schorsing van overleveringsdetentie voortduurt tot aan de feitelijke overlevering. Dit kan alleen als er sprake is van strijd met artikel 6 Handvest, maar daarvan is nu nog geen sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.