ECLI:NL:RBAMS:2021:3871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
13/751766-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak overlevering aan België met betrekking tot Europees aanhoudingsbevel

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, zodat de officier van justitie de door de rechtbank geformuleerde vragen aan de Belgische autoriteiten kan voorleggen. De vordering tot overlevering is ingediend op 26 mei 2021 en betreft een EAB dat is uitgevaardigd op 5 augustus 2020 door het Hof van Beroep Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in 1983, is gedetineerd in Nederland en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 8 juli 2021 is de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en is de rechtbank gebleken dat hij in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen, omdat zij meer tijd nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. De verdediging heeft aangevoerd dat er zorgen zijn over de detentieomstandigheden in België en heeft verzocht om garanties van de Belgische autoriteiten. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, maar heeft ook erkend dat er aanwijzingen zijn dat de situatie in sommige Belgische detentie-instellingen zorgelijk is. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht om aanvullende vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft besloten om het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen en de beslistermijn te verlengen, met de verplichting om de opgeëiste persoon op een nader te bepalen dag en tijdstip op te roepen. De zaak zal binnen dertig dagen opnieuw worden behandeld, waarbij de rechtbank zal beslissen over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751766-20
RK nummer: 21/2952
Datum uitspraak: 22 juli 2021
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 augustus 2020 door het Hof van Beroep Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juli 2021. Het verhoor heeft, via telehoren, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. I. Azarkan, advocaat te Roosendaal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest van het Hof van Beroep Antwerpen d.d. 20 maart 2019 - C4 kamer(referentienummer: 2018/PGA/1463; griffienummer: C/286/19). Uit de e-mail van 15 juni 2021van het Parket bij het Hof van beroep Antwerpen blijkt dat het gaat om een onherroepelijk vonnis dat in hoger beroep is gewezen.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1348 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, onder verwijzing naar de tussenuitspraak van deze rechtbank van 22 juni 2021 in een andere zaak (ECLI:NL:RBAMS:2021:3243), op het standpunt gesteld dat de rechtbank de behandeling van het overleveringsverzoek dient aan te houden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om bij de Belgische autoriteiten een garantie op te vragen dat de opgeëiste persoon niet terecht komt in een detentie-instelling waar sprake is van ondermaatse omstandigheden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De omstandigheden waarnaar de rechtbank heeft verwezen in de tussenuitspraak van 22 juni 2021 zijn tijdelijk en aan fluctuatie onderhevig, zoals ook blijkt uit de antwoorden van de Minister van Justitie op meer recente Kamervragen. [1] Dat betekent dat niet kan worden gezegd dat er op dit moment in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Subsidiair, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat – nu er wel aanwijzingen zijn dat de situatie in sommige Belgische detentie-instellingen zorgelijk is – aanvullende vragen dienen te worden gesteld aan de Belgische autoriteiten om op basis daarvan vast te stellen of er inderdaad sprake is van een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in de betreffende detentie-instellingen zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet in hetgeen de officier van justitie naar voren heeft gebracht onvoldoende aanleiding om nu anders te oordelen dan zij heeft gedaan in haar tussenuitspraak van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3243), gelijk zij in nadien gewezen uitspraken heeft geoordeeld.
De rechtbank verzoekt dan ook de officier van justitie om aan de Belgische autoriteiten de vragen te stellen die ook in de tussenuitspraak van 22 juni 2021 zijn gesteld, zoals deze hierna zijn opgenomen:
  • Zal de opgeëiste persoon naar verwachting gedetineerd worden in één van de 7 detentie-instellingen ten aanzien waarvan de rechtbank in haar tussenuitspraak van 22 juni 2021 een algemeen gevaar heeft vastgesteld?
  • Zo ja,
-
hoeveel individuele celruimte zal hem ter beschikking staan in een eenpersoonscel en hoeveel in een meerpersoonscel en is dit - voor wat betreft de meerpersoonscel - inclusief of exclusief het sanitair mede gelet op de situatie met betrekking tot grondslapers op het moment van beantwoording van de vraag?
-
beschikt deze detentie-instelling over een deugdelijk afgeschermd toilet in de meerpersoonscellen?
De rechtbank is van oordeel dat de antwoorden op deze vragen betrekking dienen te hebben op de situatie van dit moment, dat wil zeggen dat de thans beschikbare informatie die heeft geleid tot de tussenuitspraak van 22 juni 2021 geactualiseerd dient te worden.
Een en ander brengt mee dat de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn zal verlengen met 30 dagen, ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt.
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen voornoemde 30 dagen wederom op zitting dan wel in raadkamer zal worden aangebracht om te beslissen over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd
,teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5 door de rechtbank geformuleerde vragen aan de Belgische autoriteiten voor te leggen;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met
30 dagen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juli 2021.

Voetnoten

1.Belgische Senaat, zitting 2020-2021, ‘Schriftelijke vraag nr. 7-1226 van Annick Lambrecht (Vooruit) aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee’, 3 mei 2021.