ECLI:NL:RBAMS:2021:3767

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
13/751461-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden

Op 9 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België. De zaak betreft de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, die in Nederland woont en de Belgische nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 25 juni 2021, waarbij de officier van justitie mr. K. van der Schaft aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen, omdat zij meer tijd nodig had om te beslissen over de overlevering. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België onderzocht, met name in het licht van de mogelijke schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Er zijn zorgen geuit over de detentieomstandigheden in België, waaronder het aantal grondslapers in gevangenissen en de ruimte die gedetineerden ter beschikking staat.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie de gelegenheid te geven om aanvullende vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De beslissing om de zaak te schorsen en de termijn voor de beslissing te verlengen, is genomen om ervoor te zorgen dat de rechten van de opgeëiste persoon worden gewaarborgd en dat er geen onmenselijke of vernederende behandeling plaatsvindt na overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751461-21
RK nummer: 21/2604
Datum uitspraak: 9 juli 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 april 2021 door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 8 april 2021, uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht – met uitzondering van het feit dat wordt aangeduid als ‘bendevorming’ – moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 9 en 11, te weten:
9: witwassen van opbrengsten van misdrijven;
11: informaticacriminaliteit.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit dat wordt aangeduid als ‘bendevorming’ niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Substituut-Procureur des Konings verbonden aan het Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, heeft bij brief van 10 juni 2021 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] (Nederland).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit in toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). (…)
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ‘bendevorming’ ook naar Nederlands recht strafbaar is. Aan deze voorwaarde is voldaan (zie hierboven onder 4.2).

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie kan de overlevering op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW worden geweigerd.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in België aangevangen;
  • medeverdachten en slachtoffers bevinden zich in België;
  • bewijs bevindt zich in België;
  • België heeft de wens tot vervolging aldaar geuit door uitvaardiging van het EAB;
  • Nederland is thans niet voornemens om de vervolging voor de in het EAB genoemde verdenking zelf ter hand te nemen;
  • er is een terugkeergarantie verstrekt;
  • door Nederland zijn twee medeverdachten aan België overgeleverd.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn en dat de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Detentieomstandigheden, artikel 11 OLW

Heeft de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, dan moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Daarbij moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (hierna arrest Aranyosi en Căldăraru), punten 88-89).
Bij de rechtbank is ambtshalve bekend dat er in België Kamervragen [1] zijn gesteld met betrekking tot grondslapers. De Belgische Minister heeft de Kamervragen als volgt beantwoord:
Hoeveel gedetineerden slapen op de grond per gevangenis in België vandaag de dag?
Op 1 maart 2021 waren er in totaal 148 grondslapers in de Belgische gevangenissen, onderverdeeld als volgt: - Antwerpen: 78; - Gent: 32; - Brugge: 25; - Oudenaarde: 5; - Hasselt: 3; - Dendermonde: 3; - Mechelen: 2.
Kunt u mij een overzicht bezorgen van het aantal grondslapers de jongste twee jaar, verdeeld per maand en per gevangenis in België?
Deze gegevens worden niet systematisch bijgehouden en kunnen dus helaas niet gegeven worden.
Hoe komt het dat er terug meer grondslapers zijn?
Zoals mijn voorganger het meermaals heeft aangegeven, kan het gebeuren dat wanneer een arresthuis zich geconfronteerd ziet met een groot aantal opsluitingen op korte termijn, het aantal opsluitingen het aantal beschikbare bedden voor een korte tijdsduur overschrijdt. Instroom en uitstroom van gedetineerden zijn uiteraard geen communicerende vaten.
Welke maatregelen zal u nemen om alle gedetineerden in België een bed te geven en dit probleem op te lossen?
Waar mogelijk (zoals bijvoorbeeld in de gevangenissen van Hasselt en van Gent) werden stapelbedden geplaatst om tegemoet te komen aan deze problematiek. Deze extra bedden betekenen geen formele verhoging van capaciteit maar zorgen er wel voor dat zoveel mogelijk mensen een bed kunnen krijgen.
Wat betreft meer structurele oplossingen, de eerste maatregel bestaat uiteraard erin de gevangeniscapaciteit te verhogen. De bouw van de gevangenissen te Haren en Dendermonde is bezig en wordt deze regeerperiode afgerond. De bouw van de gevangenis te Antwerpen moet nog tijdens deze regeerperiode worden aangevat. De renovatie van Merksplas en de procedures voor extra capaciteit in Ieper, Ruiselede en Jamioulx worden voortgezet.
Deze structurele oplossingen mogen niet het enige antwoord zijn. Een snellere rechtspleging moet het dus ook mogelijk maken de duur van de voorlopige hechtenis te verkorten, aangezien bijna 38 % van de gevangenisbevolking nog steeds bestaat uit personen die in voorlopige hechtenis zitten. Deze verbetering zal ook een effect hebben op de overbevolking. Meer in het algemeen moet de overbevolking waarmee onze gevangenissen nog steeds te kampen hebben, worden opgelost door een combinatie van maatregelen, en hiervoor verwijs ik naar mijn tien puntenplan.
Uit het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 16 maart 2021, Pîrjoleanu/België blijkt dat de grondslapers in 2018 leidden tot de situatie dat de
personal spaceper gedetineerde minder dan 3m2 was, zodat het EHRM concludeerde dat sprake was van een schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Destijds, ten tijde van de stakingen van de cipiers, waren er 125 grondslapers (zie ECLI:NL:RBAMS:2018:3650).
De meer recente situatie is dat er in maart 2021 148 grondslapers waren in zeven gevangenissen, terwijl er toen, voor zover bekend, geen stakingen gaande waren. Het toevoegen van een matras aan cellen die circa 8m2 groot zijn kan, net zoals de aankondiging van de Minister dat stapelbedden in cellen zullen worden geplaatst, leiden tot vergelijkbare schendingen.
Daarnaast was in de uitspraak Pîrjoleanu sprake van overbevolking in de gevangenis van Antwerpen alsmede van een niet-afgeschermd toilet in een meerpersoonscel van iets meer dan 8 m2. In de uitspraak van het EHRM van 30 januari 2020 inzake J.M.B. en anderen tegen Frankrijk heeft het EHRM overwogen dat wat betreft de sanitaire installaties en de hygiëne de vrije toegang tot fatsoenlijke toiletten en het handhaven van goede hygiëne essentiële elementen zijn in een menswaardige omgeving en dat de gevangenen gemakkelijk toegang moeten hebben tot deze faciliteiten die hun privacy moeten waarborgen, alsmede dat het Hof al eerder heeft geoordeeld dat een sanitaire unit die alleen gedeeltelijk afgescheiden is met een schot, niet acceptabel is in een cel met meer dan één persoon.
Dit leidt tot de conclusie dat een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel van 3 m2 niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten.
Deze vaststelling kan evenwel op zichzelf niet leiden tot de weigering om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken die bepaalde detentiecentra betreffen, en die betrekking hebben op de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de betrokkene bij overlevering aan de autoriteiten van die lidstaat onmenselijk of vernederend zal worden behandeld (arrest Aranyosi en Căldăraru, punten 91 en 93).
Om te verzekeren dat artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt geëerbiedigd in het bijzondere geval van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens concreet en nauwkeurig na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene na zijn overlevering aan deze lidstaat een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van dat artikel wegens de omstandigheden waarin hij in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (arrest Aranyosi en Căldăraru, punten 92 en 94).
Daartoe moet de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit dringend verzoeken om alle noodzakelijke aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in die lidstaat zal worden gedetineerd (arrest Aranyosi en Căldăraru, punten 95 en 96).
In het licht van het wederzijdse vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van het Kaderbesluit zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit enkel verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis (HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589, punt 87).
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat het onderzoek zal worden heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
-
In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
  • Hoeveel individuele celruimte zal hem ter beschikking staan in een eenpersoonscel en hoeveel in een meerpersoonscel en is dit - voor wat betreft de meerpersoonscel - inclusief of exclusief het sanitair?
  • Beschikt deze detentie-instelling over een deugdelijk afgeschermd toilet in de meerpersoonscellen?
Het onderzoek wordt daartoe voor onbepaalde tijd geschorst. De beslistermijn wordt op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen verlengd.

8.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek
voor onbepaalde tijdom de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 7. door de rechtbank geformuleerde vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten
, met dien verstande dat de zaak voor het verstrijken van de (op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengde) beslistermijn weer op zitting moet worden aangebracht;
VERLENGTde beslistermijn met
30 dagen als bedoeld in artikel 22, vijfde lid, OLW;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. C. Klomp en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.https://www.stradalex.com/nl/sl_src_publ_div_be_senat/document/SVsen_7-1137