ECLI:NL:RBAMS:2018:3650

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
13/751152-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat is uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen, Afdeling Gent, op 23 maart 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1970 in België, is momenteel gedetineerd en heeft een aantal strafbare feiten gepleegd, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen.

Tijdens de zitting op 24 april 2018 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn detentieomstandigheden in België besproken. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de detentieomstandigheden in België onmenselijk zijn en dat er een reëel gevaar bestaat voor een onmenselijke behandeling. De officier van justitie heeft echter gesteld dat er geen algemeen gevaar kan worden vastgesteld op basis van de rapporten van het CPT (Committee for the Prevention of Torture).

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman en de officier van justitie zorgvuldig afgewogen. Hoewel de rechtbank de zorgen over de detentieomstandigheden in België erkent, concludeert zij dat er geen bewijs is dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt op een onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751152-18
RK nummer: 18/1287
Datum uitspraak: 8 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 maart 2017 door het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen, Afdeling Gent, Strafuitvoeringsrechtbank (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] (België),
verblijfadres: [adres] , [plaats] ,
thans gedetineerd in [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.J. Veldheer, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een viertal arresten:
  • Arrest Hof van Beroep te Antwerpen van 6 maart 2009, waarbij is opgelegd een gevangenisstraf van 6 jaar;
  • Arrest Hof van Beroep te Antwerpen van 20 maart 2008, waarbij is opgelegd een gevangenisstraf van 4 jaar;
  • Arrest Hof van Beroep te Antwerpen van 24 maart 2010, waarbij is opgelegd een gevangenisstraf van 6 maanden;
  • Arrest Hof van Beroep te Antwerpen van 24 maart 2010, waarbij is opgelegd een gevangenisstraf van 2 jaar.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraffen, waarvan volgens het EAB nog een straf resteert van 1624 dagen.
De arresten betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 29 maart 2018. Gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de strafbare feiten aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Aangekruist zijn de lijstfeiten
deelneming aan een criminele organisatie,
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenen
namaak van producten en productpiraterij.
Ten aanzien van het in onderdeel e) van het EAB omschreven en bij e-mail van 29 maart 2018 nader toegelichte feit dat ziet op het aannemen van een valse naam heeft de raadsman betoogd dat – omdat het lijstfeit
oplichtingniet is aangekruist – de Belgische autoriteiten dit feit niet hebben geschaard onder één van de aangekruiste lijstfeiten, zodat voor dit feit het vereiste van dubbele strafbaarheid geldt. Nu het enkele aannemen van een valse naam naar Nederlands recht niet strafbaar is, dient de overlevering voor dit feit te worden geweigerd, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de aanvullende informatie van 29 maart 2018 volgt dat ten aanzien van dit feit sprake is van oplichting. Nu dit ook naar Nederlands recht strafbaar is, kan het verweer niet slagen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het EAB, onderdeel e) II – waarin wordt meegedeeld dat dit onderdeel niet van toepassing is – volgt duidelijk dat de uitvaardigende justitiële autoriteit alle feiten heeft geschaard onder de aangekruiste lijstfeiten. Ten aanzien van het feit dat ziet op het aannemen van een valse naam overweegt de rechtbank dat het in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Gelet op de nadere toelichting bij e-mail van 29 maart 2018 van voornoemd feit, is de rechtbank van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is. Het verweer wordt daarom verworpen. Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet immers achterwege blijven.
De feiten vallen op de lijst van bijlage 1 bij de OLW onder de nummers 1, 5 en 22, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
namaak van producten en productpiraterij

5.Detentieomstandigheden in België

Standpunt raadsman
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat vanwege de slechte detentieomstandigheden in België, mede gelet op de gezondheidsproblematiek van de opgeëiste persoon, de overlevering moet worden geweigerd. Er bestaat een reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon wanneer hij wordt overgeleverd.
De raadsman heeft, onder verwijzing naar medische stukken, gewezen op de medische problematiek van de opgeëiste persoon. Enerzijds is sprake van moeilijk behandelbare wonden aan zijn voet in combinatie met diabetes. Anderzijds zijn er in februari 2018 implantaten in zijn gebit geplaatst, waarbij een goed nabehandelingstraject noodzakelijk is.
Op basis van het rapport van
the Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 8 maart 2018 moet de conclusie worden getrokken dat de medische zorg in de Belgische gevangenissen niet voldoet aan de standaarden van het CPT. Dit geldt niet alleen voor de bezochte gevangenissen, maar voor alle Belgische detentiecentra. In de gevangenis van Antwerpen, waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk terecht zal komen, is bovendien sprake van overbevolking en personeelstekorten.
De raadsman heeft gewezen op de brief van 12 februari 2018 van de Belgische minister van justitie en heeft betoogd dat deze brief het gestelde reële gevaar op een onmenselijke behandeling niet wegneemt, mede gelet op de gezondheidsproblematiek van de opgeëiste persoon en op het feit dat de brief gedateerd is, namelijk van vóór het CPT-rapport; van naar behoren bijgewerkte objectieve gegevens is dus geen sprake.
Standpunt officier van justitieDe officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook op basis van het meest recente rapport van het CPT geen algemeen gevaar kan worden vastgesteld als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru).
Oordeel van de rechtbankOnder verwijzing naar haar uitspraken van (onder meer) 15 februari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:868 en 20 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:1596 overweegt de rechtbank als volgt. De inhoud van het CPT rapport van 8 maart 2018 is opgesteld naar aanleiding van een bezoek van 27 maart tot 6 april 2017 aan gevangeniscomplexen en politiebureaus in België. De bevindingen van het CPT zijn zonder meer zorgwekkend te noemen. De rechtbank onderkent de door het CPT gesignaleerde zorgen.
De Belgische overheid tracht oplossingen te vinden voor de binnen de detentiecentra gesignaleerde problemen, waaronder begrepen stakingen door het gevangenispersoneel waardoor een goede gang van zaken binnen de gevangenissen waar gestaakt wordt, niet kan worden gewaarborgd. De rechtbank heeft in dat kader kennis genomen van de – ook bij de raadsman bekende – brief van 12 februari 2018 namens de Belgische minister van justitie. In deze brief wordt ingegaan op de stand van zaken rond stakingen in het gevangeniswezen in België en een eerdere mededeling van de Belgische minister van justitie in antwoord op Kamervragen op 7 februari 2018, dat momenteel 125 gedetineerden in België op extra matrassen op de grond slapen. In deze brief is verder vermeld:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees Arrestatiebevel:
De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad. Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een persoon.
De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
De gedetineerden kunnen binnen het gewone regime deelnemen aan activiteiten buiten de cel. De concrete activiteiten hangen af van gevangenis tot gevangenis en houden naast algemene regimeactiviteiten zoals de collectieve wandeling en familiebezoek, volgende activiteiten in: sport en fitness, bibliotheekbezoek, culturele- en ontspanningsactiviteiten, opleidingen en tewerkstelling.
Tenzij er in hoofde van betrokkene uitzonderlijke veiligheidsmaatregelen zouden zijn, is het gewone detentieregime van toepassing. Of een gedetineerde al dan niet in dergelijke regime wordt geplaatst, is resultaat van een geïndividualiseerde beslissing en op basis van individuele aanwijzingen die dergelijk regime rechtvaardigen. De oplegging van een veiligheidsmaatregel dient gemotiveerd te worden volgens de wettelijke vereisten en kan onderworpen worden aan een rechterlijke controle.
Niettegenstaande het rapport van het CPT is de rechtbank van oordeel dat zij geen bewijzen heeft dat voor gedetineerden die door Nederland aan België worden overgeleverd, bij de huidige stand van zaken en gelet op de gegeven algemene waarborgen, een reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat (arrest HvJEU inzake Aranyosi en Căldăraru, punten 88 en 89). Dat het CPT, vanwege een tekort aan zorgpersoneel in gevangenissen, aanraadt het aantal huisartsen, psychiaters en klinisch psychologen te vergroten, leidt niet tot het oordeel dat een dergelijk reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling – zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – wel bestaat voor gedetineerden die door Nederland aan België worden overgeleverd, die – zoals de opgeëiste persoon – gebruik zullen moeten maken van medische voorzieningen. De detentieomstandigheden in België vormen dan ook geen reden de overlevering van de opgeëiste persoon naar België niet toe te staan.
Bij deze vaststelling is het niet aan de rechtbank om een individuele garantie te vragen met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon gedetineerd zal zijn in een gevangenis in België.
Een verdere beoordeling van de gezondheidsproblematiek van de opgeëiste persoon wordt overgelaten aan de officier van justitie in het kader van artikel 35, derde lid OLW.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen, Afdeling Gent, Strafuitvoeringsrechtbank ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J. Edgar en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.