ECLI:NL:RBAMS:2021:3660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
13/751465-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Roemenië

Op 9 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank in Târgu Cărbunești, Roemenië. De opgeëiste persoon, geboren in 1998 in Roemenië, werd verdacht van een strafbaar feit waarvoor een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar was opgelegd. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 25 juni 2021, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij op de hoogte was van de strafprocedure tegen hem. Hoewel de rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet van toepassing was, besloot zij af te zien van weigering omdat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure en dat er geen concrete aanknopingspunten waren die de conclusie konden ondermijnen.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat dat de grondrechten van de opgeëiste persoon zullen worden geschonden na overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij werd verwezen naar de relevante wetsbepalingen en eerdere rechtspraak over detentieomstandigheden in Roemenië. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751465-21
RK nummer: 21/2299
Datum uitspraak: 9 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 februari 2021 door de rechtbank in Târgu Cărbunești, district Gorj (Roemenië), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Justitieel Complex [locatie]’,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een strafrechtelijk vonnis van 29 november 2018 van de Rechtbank Târgu Cărbunești, district Gorj (referentie: 1298/317/2018), waarbij aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren is opgelegd. Bij strafrechtelijk vonnis van 24 september 2020 (referentie: 4280/317/2019) heeft de Rechtbank Târgu Cărbunești de tenuitvoerlegging van deze straf gelast.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van bovengenoemde vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 29 november 2018.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
Inleiding
De opgeëiste persoon is bij vonnis van 29 november 2018 (referentie: 1298/317/2018) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. De Roemeense autoriteiten hebben bij brief van 14 juni 2021 de volgende informatie verstrekt:
‘During the criminal prosecution, the defendant indicated as summons address for the communication of all documents of procedure the one being in (…) (Bustuchin Commune, Bustuchin Village, Gorj County), under personal signature and in the presence of the ex officio lawyer and consequently was aware of a criminal trial against him, personally participating in the reconstitution and indicating to the criminal investigation bodies how he committed the deed’.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid
.Uit aanvullende informatie van de Roemeense autoriteiten blijkt echter dat deze informatie ziet op het vonnis van 24 september 2020 (referentie: 4280/317/2019) waarbij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is bevolen omdat de opgeëiste persoon niet alle aan hem opgelegde voorwaarden had nageleefd. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
22 december 2017 in de zaak
Ardic(ECLI:EU:C:2017:1026) volgt dat een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf niet valt onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover een dergelijke beslissing geen wijziging brengt in de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf. Uit de stukken is niet gebleken dat de beslissing tot tenuitvoerlegging een wijziging in de aard of de maat van de aan de opgeëiste persoon opgelegde straf heeft gebracht. De rechtbank zal de uitspraak van 24 september 2020 daarom verder buiten beschouwing laten.
Uit de aanvullende informatie van de Roemeense autoriteiten blijkt dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis (van 29 november 2018) terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces die tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie verstrekt als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Gelet op de brief van 14 juni 2021 van de Roemeense autoriteiten kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep c.q. zou worden opgestart. Hij heeft immers een verklaring afgelegd bij de politie waarin hij heeft verteld over de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon aan de Roemeense justitiële autoriteiten een adres verstrekt voor het toesturen van gerechtelijke stukken. Het is echter niet gelukt om de dagvaarding op dat adres in persoon aan de opgeëiste persoon uit te reiken; de dagvaarding is in ontvangst genomen door de grootmoeder van de opgeëiste persoon. Kennelijk heeft deze dagvaarding de opgeëiste persoon niet bereikt. Dit ligt, gelet op voornoemde omstandigheden, in de risicosfeer van de opgeëiste persoon.
Ook overigens beschikt de rechtbank niet over concrete aanknopingspunten die afbreuk zouden kunnen doen aan de conclusie dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht en van de strafprocedure.
De overlevering kan worden toegestaan.

5.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

6.Detentieomstandigheden in Roemenië

De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:463) waarin de vaste rechtspraak ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemenië is verwoord. Uit deze rechtspraak volgt dat in vele Roemeense zaken is gebleken dat de opgeëiste persoon tijdens de tenuitvoerlegging van de straf zeer waarschijnlijk zal worden geplaatst in een detentie-instelling met een half-open regime, alwaar hij zal beschikken over 2 m2
‘personal space’. Dit levert een sterk vermoeden op dat de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat vernederend zijn in de zin van artikel 4 Handvest.
In deze zaak zijn brieven van 17 mei 2021 en 14 juni 2021 verstrekt door
the Târgu Cărbunești District Court. Uit deze brieven blijkt dat de opgeëiste persoon na een eventuele overlevering eerst 21 dagen in quarantaine zal doorbrengen in
Bucharest Rahova Penitentiary. Daarna zal de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk worden overgeplaatst naar
Târgu-Jiu Penitentiary. De opgeëiste persoon zal gedurende deze gehele periode een
‘personal space’tot zijn beschikking hebben van minimaal 3 m2, inclusief meubilair en exclusief sanitair.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstrekte informatie een eventueel algemeen gevaar wegneemt.
De raadsman heeft zich – zoals hiervoor al vermeld – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank beschikt niet over objectieve en actuele gegevens met betrekking tot de detentie-instellingen waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst –
Bucharest Rahova Penitentiary(quarantaine) en
Târgu-Jiu Penitentiary– die de verstrekte informatie van 17 mei 2021 en 14 juni 2021 tegenspreken. Dit leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De detentieomstandigheden vormen dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering; de weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet van toepassing.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank in Târgu Cărbunești, district Gorj (Roemenië).
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. C. Klomp en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.