ECLI:NL:RBAMS:2021:3656

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
13/751503-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Italië

Op 9 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de rechtbank in Turijn, Italië. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 10 mei 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van schuldheling en opzetheling. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in zestien Italiaanse detentiecentra. Echter, op basis van brieven van de Italiaanse autoriteiten van 2 en 4 maart 2020, waarin garanties zijn gegeven over de detentieomstandigheden, concludeert de rechtbank dat voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar bestaat bij overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

De opgeëiste persoon heeft aangegeven dat hij afstand wil doen van zijn rechten onder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, om in een detentiecentrum nabij zijn familie in de buurt van Turijn geplaatst te worden. De rechtbank heeft echter benadrukt dat het aan de Italiaanse autoriteiten is om te bepalen waar de opgeëiste persoon gedetineerd zal worden, en dat de rechtbank niet kan afwijken van de gegeven garanties. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, conform de geldende wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751503-21
RK nummer: 21/2590
Datum uitspraak: 9 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2021 door
the Court of Turin(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
(uit anderen hoofde) gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.J. Comans, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 27 augustus 2018, te weten een
order implementing the precautionary measure of custody in prison in criminal proceeding n. 12007/18 RG 13570/18 GIP issued by the Court of Turin – Office of the Judge for Preliminary Investigations.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Italiaans recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd en het feit dus dubbel strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
schuldhelingof
opzetheling.

5.Detentieomstandigheden in Italië

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. Zoals ook in eerdere procedures is gebeurd, heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Openbaar Ministerie in deze zaak twee brieven van de Italiaanse autoriteiten van 2 en 4 maart 2020 aan het dossier toegevoegd, op basis waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat het gevaar op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige situatie voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van
2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het daarom niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten. [1]
De rechtbank is van oordeel dat uit de brieven van 2 en 4 maart 2020 kan worden afgeleid dat voor de opgeëiste persoon in geval van overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, omdat is gegarandeerd dat hij niet in een van de zestien detentiecentra zal worden geplaatst waar volgens de rechtbank een dergelijk gevaar bestaat. [2] De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.
De opgeëiste persoon heeft op de zitting te kennen gegeven dat - ondanks de door de Italiaanse autoriteiten gegeven garantie - hij afstand wil doen van zijn rechten zoals gewaarborgd door artikel 4 Handvest, als dat betekent dat hij dan in een detentiecentrum in of in de buurt van Turijn kan worden geplaatst. Dat is namelijk waar zijn familie woont.
De rechtbank wenst daarover het volgende op te merken.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat deze specifieke opgeëiste persoon belang heeft bij plaatsing in een detentiecentrum in de buurt van zijn familie, ondanks dat daar het gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest, kan de rechtbank in dezen niets voor hem betekenen. Het is namelijk niet aan de rechtbank om te bepalen in welk detentiecentrum de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd na de overlevering, maar aan de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank kan ook niet afstand doen van de door de Italiaanse autoriteiten gegeven garantie dat de opgeëiste persoon niet zal worden gedetineerd in een van de genoemde zestien detentiecentra ten aanzien waarvan sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 416 of 417bis Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Court of Turin(Italië).
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.
2.Rb. Amsterdam 13 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:39.