Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Waardering van het bewijs
4.Bewezenverklaring
- één armband van olifantenivoor (Loxodonta africana) en
- 28 relatief kleine beeldjes, waarvan 14 rood geverfd, van olifantenivoor (Loxodonta africana)
5.Bewijs
6.Strafbaarheid van het feit
verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEG L 61);
CITES-basisverordening: verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEG L 61);
de artikelen 4, eerste lid, eerste volzin, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, 5, eerste en vierde lid, eerste volzin, 6, derde lid, 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, en 9, eerste, vierde en vijfde lid van de CITES-basisverordening;
tenzijsprake is van een ontheffing of – voor olifantenivoor – een vrijstelling aanwezig is. Voor het toepassen van de algemene ontheffing voor antiek ivoor (ivoor dat voldoet aan de definitie van artikel 2 onder w van de basisverordening) is vereist dat door de verkoper moet worden aangetoond dat het betreffende voorwerp vóór (3 maart) 1947 is verworven en bewerkt. De officier van justitie leidt uit de basisverordening en de zogenaamde Richtsnoeren (2017/C 154/07 en 2017/C 154/06) af dat het bewijs voor de rechtmatige verwerving al aanwezig moet zijn op het moment dat het voorwerp ten verkoop voorradig is en/of ten verkoop wordt aangeboden. De officier van justitie wijst er ook op dat op basis van artikel 62 van de uitvoeringsverordening geen certificaat vereist is, maar dat nog steeds geldt dat ten genoegen van de administratieve instantie
is aangetoonddat de voorwerpen onder de voorwaarden van artikel 2 onder w van de basisverordening zijn verworven.
issprake van een ontheffing. Uit de tekst van artikel 2 onder w van de basisverordening volgt niet dat het bewijs voorafgaand aan verkoop of tentoonstellen geleverd moet zijn. De officier van justitie heeft bij requisitoir verwezen naar diverse bronnen, waaronder de Richtsnoeren, op grond waarvan gesteld werd dat voorafgaand aan het ten verkoop aanbieden aangetoond moest worden dat sprake is van antiek ivoor. De rechtbank kan uit die bronnen enkel de verplichting afleiden dat het de betrokkene is, die moet aantonen dat sprake is van antiek ivoor, maar niet dat die dat in geval van toepasselijkheid van de algemene ontheffing van artikel 62 van de uitvoeringsverordening (of een voorloper van die bepaling) voorafgaand aan het ten verkoop aanbieden moet doen.
indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.’
7.Strafbaarheid van verdachte
8.Motivering van de straf en beslagbeslissingen
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
- 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht;
- 1a (oud), 2 en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten;
- 3.37 van de Wet natuurbescherming;
- 3.14 van de Regeling natuurbescherming; en
- 8 van de Basisverordening (EG) 338/97.
10. Beslissing
voor wat betreft de specimens van bijlage Aniet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
voor wat betreft het specimen van bijlage Bop:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3.37 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan.
voor wat betreft het specimen van bijlage Bstrafbaar.
[verdachte], daarvoor strafbaar.