ECLI:NL:RBAMS:2021:3538

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
20/6041
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering AOW-pensioen en boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], woonachtig in Istanbul, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de terugvordering van te veel ontvangen AOW-pensioen en de oplegging van een bestuurlijke boete. [eiser] ontving sinds juli 2001 AOW-pensioen en had na het overlijden van zijn vrouw recht op een alleenstaandenuitkering. Na zijn hertrouw in februari 2018 heeft hij dit pas in maart 2019 aan de Svb gemeld, wat leidde tot de terugvordering van € 1.937,89 en een boete van € 968,95 wegens schending van de inlichtingenplicht. De Svb verklaarde het bezwaar van [eiser] ongegrond, waarna hij beroep instelde.

Tijdens de zitting op 26 april 2021 werd de zaak behandeld via videoverbinding. De rechtbank oordeelde dat [eiser] zijn inlichtingenplicht had geschonden door de Svb pas meer dan een jaar na zijn huwelijk te informeren. De rechtbank erkende echter dat er omstandigheden waren die de verwijtbaarheid van [eiser] verminderden, zoals zijn leeftijd, beperkte beheersing van de Nederlandse taal en afhankelijkheid van familieleden. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete van 25% van het benadelingsbedrag, oftewel € 484,47, evenredig was. Tevens werd het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en werd de Svb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6041

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Istanbul (Turkije), eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. A. Kurt),
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,verweerder (hierna: de Svb)
(gemachtigde: mr. I. Pieterse).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb het te veel ontvangen
AOW-pensioen van [eiser] teruggevorderd en [eiser] een boete opgelegd.
Bij besluit van 8 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 26 april 2021 plaatsgevonden via een videoverbinding.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[eiser] ontvangt sinds juli 2001 een AOW-pensioen. Na het overlijden van zijn vorige vrouw ontvangt [eiser] vanaf april 2012 een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande. Op een levensbewijs van 6 maart 2019 heeft [eiser] aangegeven op
8 februari 2018 weer te zijn getrouwd. Met een besluit van 19 maart 2019 heeft de Svb het AOW-pensioen vanaf maart 2018 gewijzigd naar de norm van een gehuwde. Met een besluit van 2 augustus 2019 is het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. [eiser] is tegen dit besluit niet in beroep gegaan.
1.2.
Met het primaire besluit heeft de Svb een bedrag van € 1.937,89 aan te veel ontvangen AOW-pensioen van [eiser] teruggevorderd. Daarnaast is een boete van € 968,95 aan [eiser] opgelegd, omdat hij de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door niet (tijdig) aan de Svb mede te delen dat hij is hertrouwd.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft de Svb geen aanleiding gezien om terug te komen op het primaire besluit. Er zijn geen zeer bijzondere omstandigheden om af te zien van de terugbetaling. Evenmin heeft [eiser] een geldige reden gegeven om de boete te verlagen. Er is geen bewijs dat [eiser] het huwelijk eerder aan de Svb heeft doorgegeven.
Standpunt van [eiser]
2.1.
[eiser] stelt zich – samengevat – op het standpunt dat hij niet in strijd met de inlichtingenplicht heeft willen handelen. Het kan hem in ieder geval niet worden verweten dat hij niet tijdig de juiste inlichtingen heeft verstrekt. [eiser] heeft op 8 juli 2018 al concrete stappen gezet om zijn huwelijk aan de Svb door te geven. [eiser] stelt dat hij niet wist wat de weg was die hij moest volgen om de wijziging van zijn gezinssituatie aan de Svb door te geven. Hij heeft verzocht om het formulier ‘bewijs van in leven zijn’, maar dit is pas op
18 februari 2019 naar hem verstuurd.
2.2.
[eiser] voert aan dat wanneer het standpunt van de Svb wordt gevolgd, dan zijn persoonlijke situatie een reden voor de Svb zou moeten zijn om de boete te matigen. [eiser] merkt op dat hij gezien zijn leeftijd, opleiding en het niet beheersen van het Nederlands, afhankelijk was van hulp van familieleden. Er is sprake van verminderde verwijtbaarheid.
2.3.
Daarnaast stelt [eiser] dat de Svb van de boete had moeten af zien, omdat er niet kan worden uitgegaan van enige aflossingscapaciteit gelet op de hoogte van het AOW-pensioen.
Standpunt van de Svb
3. De Svb vindt dat hij juist heeft gehandeld. [eiser] heeft pas ruim een jaar na de huwelijkssluiting zijn huwelijk gemeld en daarmee heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. [eiser] had een familielid kunnen verzoeken om aan de Svb door te geven dat hij in het huwelijk was getreden. Bovendien merkt de Svb op dat hij [eiser] meermaals in de gelegenheid heeft gesteld om informatie te verschaffen over zijn inkomenssituatie, opdat de Svb daar rekening mee kon houden bij het bepalen van de aflossingscapaciteit. Op deze verzoeken heeft de Svb geen reactie mogen ontvangen. Een betalingsregeling is getroffen van € 30,- per maand.
Het oordeel van de rechtbank
4. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] te veel AOW-pensioen heeft ontvangen en dat de Svb dit bedrag kon terugvorderen. Gelet op wat partijen ter zitting hebben verklaard, spitst het geschil zich toe op de vraag of de Svb terecht een boete van
€ 968,95 (50% van het benadelingsbedrag) heeft opgelegd.
5. [eiser] is als pensioengerechtigde verplicht om de Svb alle feiten en omstandigheden mede te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de uitkering. De pensioengerechtigde moet de wijziging op verzoek van de Svb of uit eigen beweging onverwijld melden. Voor een pensioengerechtigde die niet in Nederland woont zoals [eiser] ten tijde van het huwelijk, wordt volgens het beleid van de Svb onder ‘onverwijld’ verstaan: binnen zes weken nadat de wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden. [1] De inlichtingenplicht geldt niet voor gegevens die in de Basisregistratie personen zijn opgenomen ten aanzien van het sluiten van een huwelijk voor zover dat in Nederland heeft plaatsgevonden. [2] Het huwelijk van [eiser] heeft echter in het buitenland plaatsgevonden waardoor deze uitzondering niet aan de orde is. De rechtbank is met de Svb van oordeel dat [eiser] zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de Svb pas op 6 maart 2019 te informeren over zijn huwelijk van 8 februari 2018.
6. Bij deze schending van de op [eiser] rustende inlichtingenverplichting, was de Svb in beginsel verplicht een bestuurlijke boete op te leggen. Bij de bepaling van de hoogte van de boete wordt de mate waarin de gedraging aan [eiser] kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin hij verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen. [3] Bij de vaststelling van de boete is de Svb in het geval van [eiser] uitgegaan van het ontbreken van opzet of grove schuld. [4] Het is aan [eiser] om te bewijzen dat er sprake is van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor de verlaging van de bestuurlijke boete. [5]
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval feiten en omstandigheden zijn om uit te gaan van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank overweegt daartoe dat [eiser] op 3 juli 2018 via een familielid heeft verzocht om een formulier ‘bewijs van in leven zijn’. De Svb heeft pas op 18 februari 2019 het formulier naar [eiser] gestuurd. Dat heeft hij op 6 maart 2019 ingevuld en retour gezonden. Op het gegeven levensbewijs heeft [eiser] aangegeven dat hij was hertrouwd. Bij het formulier heeft [eiser] ook uit eigen beweging een kopie van zijn huwelijksboek gevoegd. De rechtbank leidt hieruit af dat [eiser] zijn huwelijk wilde doorgeven en dacht dat dit via het levensbewijs moest. Niet geheel onbegrijpelijk is de gedachte van [eiser] dat hij als gevolg van zijn huwelijk recht zou hebben op een hogere uitkering, zoals hij had ontvangen tot april 2012, in plaats van een lagere uitkering en dat de niet onmiddellijke melding van het huwelijk geen benadeling van de Svb tot gevolg zou hebben. De rechtbank neemt verder in overweging dat [eiser] toentertijd 82 jaar was, het Nederlands niet zelfstandig beheerst en afhankelijk is van andere personen om gegevens door te geven aan Nederlandse instanties. Met het verzoek om het levensbewijs heeft [eiser] in ieder geval uit eigen beweging een poging gedaan om zijn huwelijk aan de Svb door te geven. Daarnaast neemt de rechtbank in overweging dat de Svb door het levensbewijs pas een half jaar na het verzoek van [eiser] op te sturen, eraan heeft bijgedragen dat [eiser] gedurende een langere periode een te hoge uitkering heeft ontvangen. Ook acht de rechtbank van belang dat de Svb, zoals blijkt uit de brief van 19 maart 2019, in eerste instantie het voornemen had om een boete op te leggen van 25% vanwege een verminderde verwijtbaarheid. De Svb heeft daarna niet aan [eiser] duidelijk gemaakt waarom er is afgeweken van het eerdere voornemen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde samenloop van omstandigheden, in hun onderlinge samenhang beschouwd, de schending van de inlichtingenplicht slechts verminderd kan worden verweten.
8. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de mate van verwijtbaarheid vast te stellen. Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden is in het geval van [eiser] een boete van 25% van het benadelingsbedrag evenredig. De rechtbank stelt de hoogte van de bestuurlijke boete vast op € 484,47.
9. Voor zover [eiser] betoogt dat vanwege zijn beperkte draagkracht in het geheel van een boete had moeten worden afgezien, overweegt de rechtbank als volgt. Met de brief van
31 juli 2020 heeft de Svb [eiser] verzocht om meer informatie over zijn draagkracht. [eiser] heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank stelt vast dat het aan [eiser] is om over zijn financiële situatie duidelijkheid te verschaffen. Nu [eiser] in beroep evenmin zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht heeft, heeft onderbouwd met financiële gegevens, slaagt deze beroepsgrond niet.
Conclusie
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt
11. De rechtbank veroordeelt de Svb in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarbij de bestuurlijke boete is opgelegd, legt [eiser] een bestuurlijke boete op van € 484,47 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.SVB-beleidsregel, SB1101.
2.Artikel 49 van de AOW en artikel 3, eerste lid onder b, van de Regeling uitzondering inlichtingenplicht.
3.Artikel 2a, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
4.Artikel 2, vierde lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
5.Artikel 2, tiende lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.