2.3.Daarnaast stelt [eiser] dat de Svb van de boete had moeten af zien, omdat er niet kan worden uitgegaan van enige aflossingscapaciteit gelet op de hoogte van het AOW-pensioen.
3. De Svb vindt dat hij juist heeft gehandeld. [eiser] heeft pas ruim een jaar na de huwelijkssluiting zijn huwelijk gemeld en daarmee heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. [eiser] had een familielid kunnen verzoeken om aan de Svb door te geven dat hij in het huwelijk was getreden. Bovendien merkt de Svb op dat hij [eiser] meermaals in de gelegenheid heeft gesteld om informatie te verschaffen over zijn inkomenssituatie, opdat de Svb daar rekening mee kon houden bij het bepalen van de aflossingscapaciteit. Op deze verzoeken heeft de Svb geen reactie mogen ontvangen. Een betalingsregeling is getroffen van € 30,- per maand.
Het oordeel van de rechtbank
4. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] te veel AOW-pensioen heeft ontvangen en dat de Svb dit bedrag kon terugvorderen. Gelet op wat partijen ter zitting hebben verklaard, spitst het geschil zich toe op de vraag of de Svb terecht een boete van
€ 968,95 (50% van het benadelingsbedrag) heeft opgelegd.
5. [eiser] is als pensioengerechtigde verplicht om de Svb alle feiten en omstandigheden mede te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de uitkering. De pensioengerechtigde moet de wijziging op verzoek van de Svb of uit eigen beweging onverwijld melden. Voor een pensioengerechtigde die niet in Nederland woont zoals [eiser] ten tijde van het huwelijk, wordt volgens het beleid van de Svb onder ‘onverwijld’ verstaan: binnen zes weken nadat de wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden.De inlichtingenplicht geldt niet voor gegevens die in de Basisregistratie personen zijn opgenomen ten aanzien van het sluiten van een huwelijk voor zover dat in Nederland heeft plaatsgevonden.Het huwelijk van [eiser] heeft echter in het buitenland plaatsgevonden waardoor deze uitzondering niet aan de orde is. De rechtbank is met de Svb van oordeel dat [eiser] zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de Svb pas op 6 maart 2019 te informeren over zijn huwelijk van 8 februari 2018.
6. Bij deze schending van de op [eiser] rustende inlichtingenverplichting, was de Svb in beginsel verplicht een bestuurlijke boete op te leggen. Bij de bepaling van de hoogte van de boete wordt de mate waarin de gedraging aan [eiser] kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin hij verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen.Bij de vaststelling van de boete is de Svb in het geval van [eiser] uitgegaan van het ontbreken van opzet of grove schuld.Het is aan [eiser] om te bewijzen dat er sprake is van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor de verlaging van de bestuurlijke boete.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval feiten en omstandigheden zijn om uit te gaan van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank overweegt daartoe dat [eiser] op 3 juli 2018 via een familielid heeft verzocht om een formulier ‘bewijs van in leven zijn’. De Svb heeft pas op 18 februari 2019 het formulier naar [eiser] gestuurd. Dat heeft hij op 6 maart 2019 ingevuld en retour gezonden. Op het gegeven levensbewijs heeft [eiser] aangegeven dat hij was hertrouwd. Bij het formulier heeft [eiser] ook uit eigen beweging een kopie van zijn huwelijksboek gevoegd. De rechtbank leidt hieruit af dat [eiser] zijn huwelijk wilde doorgeven en dacht dat dit via het levensbewijs moest. Niet geheel onbegrijpelijk is de gedachte van [eiser] dat hij als gevolg van zijn huwelijk recht zou hebben op een hogere uitkering, zoals hij had ontvangen tot april 2012, in plaats van een lagere uitkering en dat de niet onmiddellijke melding van het huwelijk geen benadeling van de Svb tot gevolg zou hebben. De rechtbank neemt verder in overweging dat [eiser] toentertijd 82 jaar was, het Nederlands niet zelfstandig beheerst en afhankelijk is van andere personen om gegevens door te geven aan Nederlandse instanties. Met het verzoek om het levensbewijs heeft [eiser] in ieder geval uit eigen beweging een poging gedaan om zijn huwelijk aan de Svb door te geven. Daarnaast neemt de rechtbank in overweging dat de Svb door het levensbewijs pas een half jaar na het verzoek van [eiser] op te sturen, eraan heeft bijgedragen dat [eiser] gedurende een langere periode een te hoge uitkering heeft ontvangen. Ook acht de rechtbank van belang dat de Svb, zoals blijkt uit de brief van 19 maart 2019, in eerste instantie het voornemen had om een boete op te leggen van 25% vanwege een verminderde verwijtbaarheid. De Svb heeft daarna niet aan [eiser] duidelijk gemaakt waarom er is afgeweken van het eerdere voornemen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde samenloop van omstandigheden, in hun onderlinge samenhang beschouwd, de schending van de inlichtingenplicht slechts verminderd kan worden verweten.
8. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de mate van verwijtbaarheid vast te stellen. Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden is in het geval van [eiser] een boete van 25% van het benadelingsbedrag evenredig. De rechtbank stelt de hoogte van de bestuurlijke boete vast op € 484,47.
9. Voor zover [eiser] betoogt dat vanwege zijn beperkte draagkracht in het geheel van een boete had moeten worden afgezien, overweegt de rechtbank als volgt. Met de brief van
31 juli 2020 heeft de Svb [eiser] verzocht om meer informatie over zijn draagkracht. [eiser] heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank stelt vast dat het aan [eiser] is om over zijn financiële situatie duidelijkheid te verschaffen. Nu [eiser] in beroep evenmin zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht heeft, heeft onderbouwd met financiële gegevens, slaagt deze beroepsgrond niet.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt
11. De rechtbank veroordeelt de Svb in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).