In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning aan Hesta voor het innemen van een ligplaats met een dekschuit ten behoeve van de opslag van watergebonden goederen. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op 25 maart 2021. Verzoekers, omwonenden van de ligplaats, hebben beroep ingesteld tegen deze vergunning, met als argumenten onder andere wantrouwen tegen de vergunninghouder en vrees voor oneigenlijk gebruik van de dekschuit. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 zijn de bezwaren van de verzoekers besproken, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning rechtmatig was verleend. De voorzieningenrechter merkte op dat de omgevingsvergunning specifiek was verleend voor opslag van watergebonden goederen en dat ander gebruik niet was toegestaan. De vrees van de verzoekers voor negatieve effecten op de omgeving werd niet als juridische grond voor vernietiging van de vergunning erkend. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om aan de rechtmatigheid van de vergunning te twijfelen en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en het beroep van de verzoekers werd ongegrond verklaard.