ECLI:NL:RBAMS:2021:3508

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
13/751361-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden

Op 6 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Hof van Beroep Antwerpen in België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1993, die momenteel gedetineerd is in een Belgische penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 22 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was. De opgeëiste persoon was niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, heeft het woord gevoerd. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met dertig dagen om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat er een voor tenuitvoerlegging vatbaar arrest is, waarbij een vrijheidsstraf van 12 jaren is opgelegd. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België in overweging genomen, waarbij zij heeft gewezen op het risico van onmenselijke of vernederende behandeling in Belgische detentie-instellingen. Dit heeft geleid tot de beslissing om het onderzoek te heropenen en te schorsen, zodat de officier van justitie vragen kan voorleggen aan de Belgische autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de beslissing genomen om de zaak binnen 30 dagen opnieuw te behandelen, waarbij de vragen over de detentie-instelling en de omstandigheden van de opgeëiste persoon aan de orde komen. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon bevolen voor een nader te bepalen datum. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. A.K. Glerum, en de rechters mrs. J.A.A.G. de Vries en N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751361-20
RK nummer: 21/2430
Datum uitspraak: 6 juli 2021
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 april 2020 door het Hof van Beroep Antwerpen (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en is niet verschenen. Zijn gemachtigde raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol, heeft namens de opgeëiste persoon het woord gevoerd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar arrest, te weten het arrest van het Hof van Beroep Antwerpen, C.5 kamer van 18 september 2019 (referentienummer: 2016/PGA/3374, griffienummer: 888/2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 12 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 3309 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van het overleveringsverzoek dient te worden aangehouden om nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende autoriteit over de aanwezigheid ter zitting van de opgeëiste persoon. Het feit dat de opgeëiste persoon op 11 oktober 2018 is gedagvaard en dat het vonnis pas elf maanden later is uitgesproken doet vermoeden dat er meer dan één zitting in België is geweest. Uit de informatie in het EAB dat de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een raadsman van zijn keuze, blijkt niet dat de opgeëiste persoon ook op meerdere terechtzittingen is vertegenwoordigd door een gemachtigd raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan, nu uit het EAB blijkt dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b OLW.
Oordeel van de rechtbank
In onderdeel d) van het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon tijdens het proces in hoger beroep is vertegenwoordigd door een door hem aangestelde raadsman. De opgeëiste persoon heeft ook tijdens het verhoor bij de officier van justitie verklaard dat hij niet bij de behandeling in hoger beroep aanwezig was, maar wel een door hem gemachtigd raadsman. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie.
De rechtbank stelt derhalve vast dat in deze zaak sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b van de OLW. Het voorgaande betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid: Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie,
en:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Detentieomstandigheden

De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar haar tussenuitspraak van 24 juni 2021 [1] in een andere zaak, dat er een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een Belgische detentie-instelling waar sprake is van grondslapers, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten, waardoor de minimale persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel van 3 m2 niet meer is gewaarborgd.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, nu het EAB is uitgevaardigd door het Hof van Beroep Antwerpen, er een grote kans lijkt te bestaan dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling in Antwerpen terecht zal komen. Zoals blijkt uit de voornoemde tussenuitspraak, bevindt het grootste aantal grondslapers zich in de detentie-instelling in Antwerpen. Daarom moet - onder meer - worden onderzocht in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na overlevering zal worden gedetineerd.
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat het onderzoek zal worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, met dien verstande dat de zaak binnen een termijn van 30 dagen op zitting, dan wel in raadkamer moet worden aangebracht:
  • In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
  • Hoeveel individuele celruimte zal hem ter beschikking staan in een eenpersoonscel en hoeveel in een meerpersoonscel en is dit - wat betreft de meerpersoonscel - inclusief of exclusief het sanitair?
  • Beschikt deze detentie-instelling over een deugdelijk afgeschermd toilet in de meerpersoonscellen?
Een en ander brengt mee dat de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn zal verlengen met 30 dagen, ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen de hierna te noemen termijn op zitting dan wel in raadkamer moet worden aangebracht,teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5 door de rechtbank geformuleerde vragen aan de Belgische autoriteiten voor te leggen;
VERLENGTde beslistermijn met
30 dagen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2021.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 24 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.