ECLI:NL:RBAMS:2021:3506

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
13/751478-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Frankrijk

Op 6 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Procureur van de Republiek bij de Rechtbank van Lyon, Frankrijk. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1978, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 22 juni 2021. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er voldoende garanties zijn dat hij in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in Frankrijk wordt veroordeeld. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman van de opgeëiste persoon, die stelde dat humanitaire redenen de overlevering in de weg staan, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische situatie van de opgeëiste persoon geen belemmering vormt voor de toelaatbaarheid van de overlevering, maar dat deze omstandigheden wel een rol kunnen spelen bij de feitelijke overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Franse autoriteiten toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751478-21
RK nummer: 21/2337
Datum uitspraak: 6 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 april 2021 door de Procureur van de Republiek bij de Rechtbank van Lyon (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 27 april 2021, uitgevaardigd door de vicepresident belast met de instructie op de Rechtbank van Lyon.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de aanvullende informatie van het Parket van de Rechtbank van Lyon, te weten de brieven van 17 mei 2021 en 15 juni 2021. Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van dit onderdeel en deze brieven zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1, 5 en 9, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,
en:
witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Frans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de Rechtbank van Lyon heeft op 17 mei 2021 de volgende garantie gegeven:
In geval [opgeëiste persoon] op definitieve manier wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, dan zeggen wij u toe u een aanvraag over te dragen van erkenning en van uitvoering van het Franse vonnis, dat wil zeggen dat wij u een certificaat zullen overdragen volgens de bepalingen en de voorwaarden die werden vastgesteld door het kaderbesluit van 2008/909/JA met betrekking op het principe van wederzijdse erkenning in strafrechtelijke materie, teneinde de straffen, voor de maatregelen die de vrijheid ontnemen, uit te voeren in de Europese Unie.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- de vervolging is in Frankrijk aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in Frankrijk;
- de verdovende middelen zijn in Frankrijk ingevoerd, en:
- het Openbaar Ministerie is niet voornemens de opgeëiste persoon voor de onderhavige feiten in Nederland te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich – zakelijk weergegeven – op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (onder andere ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
In de brief van 17 mei 2021 heeft het Parket van de Rechtbank van Lyon laten weten dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest te worden onderworpen.

8.Medische gezondheid en persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon

Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat het overleveringsverzoek dient te worden geweigerd in het licht van artikel 11 OLW, nu ernstige humanitaire redenen aan de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon heeft last van hevige darmklachten, waarvoor hij binnenkort zal worden geopereerd. Het herstel van deze operatie duurt vier tot zes weken. Daarnaast draagt de opgeëiste persoon zorg voor zijn zwaar autistische zoon.
Subsidiair heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, het Openbaar Ministerie verzocht rekening te houden met voornoemde omstandigheden in het kader van artikel 35 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan, nu humanitaire omstandigheden niet in de weg kunnen staan aan de overlevering. Wel kunnen deze omstandigheden een rol spelen bij de feitelijke overlevering in het kader van artikel 35 OLW.
Oordeel van de rechtbank
Bij de inwerkingtreding van de Wet tot herimplementatie van de Overleveringswet per 1 april jl. is artikel 11 OLW gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De rechtbank begrijpt het verweer zo, dat in de geschetste omstandigheden de overlevering als zodanig een schending van het Handvest zou opleveren. De raadsman heeft echter geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden zoals hiervoor bedoeld naar voren gebracht en de rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens.
De medische situatie van de opgeëiste persoon kan een rol spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Artikel 35, derde lid, van de OLW bepaalt dat het aan de officier van justitie is om te beoordelen of de medische of psychische omstandigheden tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden met mogelijk verdere schorsing van de overleveringsdetentie. Deze kwestie raakt echter niet aan de toelaatbaarheid van de overlevering.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan Procureur van de Republiek bij de Rechtbank van Lyon (Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.