Op 6 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de National Prosecution Authority van Finland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 29 april 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1966 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van betrokkenheid bij de import en het vervoer van grote hoeveelheden verdovende middelen, waaronder cocaïne en amfetamine, van Nederland naar Finland in de periode van april tot mei 2020.
Tijdens de openbare zitting op 22 juni 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat de rol van de opgeëiste persoon in de feiten niet duidelijk was. De officier van justitie daarentegen stelde dat de feiten voldoende waren omschreven in het EAB en dat de overlevering moest worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden.
De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, voldoende waren omschreven en voldeden aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en wees het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het overleveringsverzoek af. De rechtbank besloot uiteindelijk dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Finland kon plaatsvinden, en dit werd uitgesproken in de openbare zitting.