ECLI:NL:RBAMS:2021:3500

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
13/751470-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 6 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de National Prosecution Authority van Finland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 29 april 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1966 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van betrokkenheid bij de import en het vervoer van grote hoeveelheden verdovende middelen, waaronder cocaïne en amfetamine, van Nederland naar Finland in de periode van april tot mei 2020.

Tijdens de openbare zitting op 22 juni 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat de rol van de opgeëiste persoon in de feiten niet duidelijk was. De officier van justitie daarentegen stelde dat de feiten voldoende waren omschreven in het EAB en dat de overlevering moest worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden.

De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, voldoende waren omschreven en voldeden aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en wees het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het overleveringsverzoek af. De rechtbank besloot uiteindelijk dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Finland kon plaatsvinden, en dit werd uitgesproken in de openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751470-21
RK nummer: 21/2329
Datum uitspraak: 6 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2021 door de
National Prosecution Authority, Prosecution District of Southern Finland(Finland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. de Vries, advocaat te Oegstgeest.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van de
Pirkanmaa District Courtvan 9 april 2021 (referentienummer: PK 21/1932).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Fins recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd. De rol en mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feitencomplex waarvan hij in Finland wordt verdacht, worden volgens de raadsman op geen enkele manier duidelijk uit de feitsomschrijving in het EAB. Voorts blijkt uit contact van de raadsman met de Finse advocaat van de opgeëiste persoon dat de naam van de opgeëiste persoon niet in het Finse strafdossier voorkomt. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft de raadsman gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 21 oktober 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:5331).
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde aanvullende informatie op te vragen bij de uitvaardigende autoriteit aangaande de rol van de opgeëiste persoon bij de feiten waarvan hij in Finland wordt verdacht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan, nu de feitsomschrijving genoegzaam is omschreven. De vraag of er voldoende bewijs is om de opgeëiste persoon te veroordelen, dient in Finland aan de orde worden gesteld.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon door de Finse autoriteiten, kort gezegd, wordt verdacht van het medeplegen van het importeren en vervoeren van grote hoeveelheden verdovende middelen vanuit Nederland naar Helsinki (Finland) en andere plaatsen in Finland. Ten aanzien van feit 1 gaat het daarbij om cocaïne, amfetamine, pillen voorzien van de werkzame stof alprazolam en XTC (MDMA) in de periode van 7 april 2020 tot 30 april 2020. Ten aanzien van feit 2 gaat het om marihuana, XTC (MDMA) en cocaïne in de periode van 15 april 2020 en 17 april 2020. Daarnaast gaat het ten aanzien van feit 3 om XTC (MDMA) en marihuana in de periode van 4 mei 2020 tot 6 mei 2020.
De rechtbank is van oordeel dat de feitsomschrijving genoegzaam is omschreven. Derhalve is voldoende duidelijk voor welke feiten de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht. Het verzoek voldoet derhalve in dit geval - anders dan in de door de raadsman ter ondersteuning van zijn standpunt aangehaalde uitspraak - aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten.
De rechtbank verwerpt het verweer en wijst het subsidiaire verzoek tot aanhouding van de behandeling van het overleveringsverzoek af.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Fins recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
National Prosecution Authorityheeft op 15 juni 2021 heeft de volgende garantie gegeven:
The matter concerns Dutch citizen [opgeëiste persoon] (born [geboortedag]1966).
1 confirm that section 59 of the Finnish Act on the Extradition on the Basis of an Offence Between Finland and Other Member States of the European Union provides that the conditions attached to the decision on extradition in accordance with the Framework Decision shall be complied with in respect of a person extradited to Finland. This provision binds all the Finnish authorities. lf a person is extradited to Finland for prosecution on the condition that at her/his request she/he after a final judgment has been rendered will immediately be returned to serve the sentence in the Member State that extradited her/him, the Finnish authorities are obliged to meet such a condition.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- de medeverdachten worden in Finland vervolgd;
- het bewijs bevindt zich in Finland;
- de verdovende middelen waren voor de Finse markt bestemd, en:
- de rechtsorde is in Finland geschokt.
De officier van justitie heeft voorts verklaard dat de naam van de opgeëiste persoon in een Nederlandse strafzaak naar voren is gekomen, maar dat er onvoldoende verband was om de opgeëiste persoon in die strafzaak als verdachte aan het merken en dat het Openbaar Ministerie ook niet voornemens is om de opgeëiste persoon voor deze feiten in Nederland te vervolgen of de vervolging van Finland over te nemen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft erop gewezen dat een eventuele vervolging van de opgeëiste persoon in Nederland de voorkeur geniet, nu dit voor hem veel minder belastend is.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Overige verweren

Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden. Hij stelt dat de rechtbanken in Finland door zomerreces feitelijk gesloten zijn in juli en augustus. De verwachting van de Finse advocaat van de opgeëiste persoon is dat de eerste terechtzitting in de Finse strafzaak van de opgeëiste persoon pas in september 2021 zal plaatsvinden. De raadsman heeft daarom verzocht om de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden, opdat de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon aansluit bij het moment dat de Finse autoriteiten de strafzaak in behandeling nemen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Mede gelet op de wijziging van de Overleveringswet van 1 april jl. dient de rechtbank op het verzoek tot overlevering te beslissen binnen de daarvoor geldende termijnen. Voor aanhouding van de behandeling van het overleveringsverzoek is daarom geen plaats.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet raakt aan de toelaatbaarheid van de overlevering. In het geval dat Finse rechtbanken inderdaad een zomerreces zouden hanteren, zoals de raadsman heeft gesteld maar verder niet met stukken heeft onderbouwd, zou dit eventueel een rol kunnen spelen bij de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon. Een en ander staat het toestaan van de overlevering niet in de weg.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
National Prosecution Authority, Prosecution District of Southern Finland(Finland).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.