Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
vonnis van de kantonrechterkort geding
[opposant]
[geopposeerde]
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Vordering en verweer
Beoordeling
BESLISSING
en
opnieuw rechtdoende:
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een onderhuurder, aangeduid als [opposant], en de hoofdverhuurder, aangeduid als [geopposeerde]. De onderhuurder verbleef in de woning van [geopposeerde] zonder dat hij op de hoogte was van zijn status als onderhuurder. De onderhuurder had van de besloten vennootschap PNA Vastgoed B.V. een kamer gehuurd, maar deze had zonder toestemming van [geopposeerde] de kamer aan hem verhuurd. Na het beëindigen van de hoofdhuurovereenkomst op 14 januari 2021, verbleef de onderhuurder nog in de woning zonder recht of titel. De hoofdverhuurder vorderde betaling van een gebruiksvergoeding voor de periode van 15 januari tot en met 30 april 2021, wat resulteerde in een bedrag van € 2.800,00. De kantonrechter oordeelde dat de onderhuurder inderdaad een gebruiksvergoeding verschuldigd was, maar dat hij niet de volledige huurprijs van de woning hoefde te betalen, aangezien hij slechts een kamer huurde. Het verstekvonnis van 7 april 2021 werd vernietigd, en de onderhuurder werd ontheven van de eerdere veroordelingen, behoudens de kostenveroordeling. De kosten van de verzetprocedure werden gecompenseerd, en de rechter verklaarde de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.