ECLI:NL:RBAMS:2021:3340
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Registratie en boete in de Basisregistratie Personen; geschil over inschrijving en hoorplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Bakirhan, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. S. Lensink. Eiser was geregistreerd in de Basisregistratie Personen (Brp) als 'vertrokken naar onbekend adres' en kreeg een boete van € 240,- opgelegd wegens overtreding van artikel 2.39 van de Wet basisregistratie personen. Eiser had sinds 2015 op een bepaald adres gewoond, maar had dit pas in 2018 gemeld. In eerdere besluiten had verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar de boete bleef in stand.
Tijdens de zitting op 1 juni 2021, die via videoverbinding plaatsvond, heeft eiser zijn bezwaren toegelicht. Hij betoogde dat hij vreesde voor gevaar als hij zich op het adres zou inschrijven en dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat eiser zijn aangifteplicht had geschonden. De rechtbank erkende echter dat de hoorplicht was geschonden, omdat verweerder niet had aangetoond dat eiser toestemming had gegeven om af te zien van horen. Dit gebrek leidde tot de conclusie dat de bestreden besluiten niet rechtsgeldig waren.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar verweerder werd wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De rechtbank oordeelde dat de geconstateerde gebreken niet hadden geleid tot benadeling van eiser, omdat hij in de beroepsprocedure alsnog zijn argumenten had kunnen aanvoeren. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om deze zorgvuldig na te leven.