In deze zaak vorderden twee besloten vennootschappen, eiseres 1 en eiseres 2, dat de Rabobank hen zou verplichten om zakelijke bankrekeningen te openen. De eiseressen, die aandeelhouders zijn van een coffeeshop genaamd Café City Hall, hadden eerder een aanvraag voor een zakelijke rekening ingediend, maar deze was door de Rabobank afgewezen op basis van hun betrokkenheid bij de coffeeshopsector. De eiseressen stelden dat zij een spoedeisend belang hadden bij het openen van de rekeningen, omdat zij zonder deze rekeningen niet konden deelnemen aan het betalingsverkeer en hun financiële verplichtingen niet konden nakomen. De Rabobank voerde aan dat zij zich beroept op contractsvrijheid en dat er geen absoluut recht op een bankrekening bestaat voor ondernemingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Rabobank op grond van haar bijzondere zorgplicht verplicht kon worden om de zakelijke bankrekeningen te openen. De rechter stelde vast dat de bezwaren van de Rabobank niet steekhoudend waren en dat de eiseressen recht hadden op toegang tot het maatschappelijk verkeer door middel van een bankrekening. De Rabobank werd veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de rekeningen te openen en werd ook veroordeeld in de proceskosten.