ECLI:NL:RBAMS:2021:3284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4872
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidspercentage in geschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan eiseres, die zich ziek had gemeld vanwege haar zwangerschap. Eiseres ontving sinds 26 december 2017 een Ziektewet-uitkering en had op 4 september 2019 een WIA-aanvraag ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar per 24 december 2019 een WGA-vervolguitkering toe, maar met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,24%. Eiseres was het niet eens met dit percentage en stelde dat zij meer arbeidsongeschikt was dan het Uwv had vastgesteld.

Tijdens de zitting op 31 maart 2021 heeft eiseres haar klachten toegelicht, waaronder concentratieproblemen en angst voor conflicten. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat eiseres onvoldoende had onderbouwd waarom haar beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat de nieuwe geduide functies passend waren voor eiseres.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering door het Uwv op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,24% terecht was. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: het Uwv)
( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 5 december 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan [eiseres] per 24 december 2019 een WGA [1] -vervolguitkering in het kader van de Wet WIA [2] toegekend.
Met het besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat [eiseres] niet voor 53,07 %, maar voor 54,25 % arbeidsongeschikt wordt geacht.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2021.
[eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] is werkzaam geweest als medewerker helpdesk voor 38 uur per week. Op 13 maart 2017 heeft zij zich ziekgemeld vanwege haar zwangerschap. Vanaf 1 september 2017 ontving [eiseres] een WAZO [3] -uitkering. Sinds 26 december 2017 ontvangt [eiseres] een Ziektewet-uitkering. Na een WIA-aanvraag op 4 september 2019 is de Ziektewet-uitkering van [eiseres] omgezet naar een WGA-vervolguitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55% per 24 december 2019.
2. Met het bestreden besluit heeft het Uwv beslist dat [eiseres] nog steeds recht heeft op een WGA-vervolguitkering en dat zij niet voor 53,07%, maar voor 54,24% arbeidsongeschikt is per 24 december 2019. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 juli 2020, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2020 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 augustus 2020 ten grondslag. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen door de verzekeringsarts niet geheel juist vastgesteld. Hij heeft daarom een nieuwe FML opgesteld en beperkingen toegevoegd ten aanzien van een gehele dag staan, lopen, bovennormaal frequent lichte voorwerpen hanteren, langdurig gehurkt werken en veelvuldig traplopen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om enkele van de geduide functie te laten vervallen en heeft alternatieve passende functies uit het CBBS geselecteerd voor [eiseres] .
Standpunt van [eiseres]
3. [eiseres] voert – samengevat – aan dat zij beperkter is dan door het Uwv is aangenomen. Zij geeft aan volledig dan wel meer arbeidsongeschikt te zijn als gevolg van de beperkingen die zij dagelijks ondervindt als gevolg van haar psychische- en fysieke klachten. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat zij moeite heeft met concentreren, snel wordt afgeleid en vergeetachtig is. Zij kan emotionele problemen van anderen niet aan, omdat zij geen afstand kan nemen. Ook mijdt [eiseres] sociale contacten, omdat zij een kort lontje heeft en angstig is voor conflicten. Op de zitting heeft [eiseres] nog aangegeven dat er een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen. Zij vindt de urenbeperking van 4 uur te beperkt en vraagt zich af hoe zij de rest van de dag zal kunnen functioneren en zorg kan dragen voor haar kinderen. Ook is zij in april 2020 gestart met een behandeling een maal per twee weken bij Punt P, die heel intensief is, omdat het veel naar boven doet komen. Verder geeft [eiseres] aan dat zij gelet op haar beperkingen, de functieomschrijvingen en daarbij behorende belastingen, de geduide functies niet kan uitvoeren.
Het oordeel van de rechtbank
4. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het Uwv de WIA-uitkering terecht per 24 december 2019 (datum in geding) heeft toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,24%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of [eiseres] , rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
Medische beoordeling
5. Volgens vaste jurisprudentie komt een bijzondere waarde toe aan de rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inzichtelijk zijn en de conclusies logisch te volgen zijn. Het gevolg van die bijzondere waarde van deze rapporten is dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in beginsel op dit soort rapporten mag baseren. [eiseres] kan echter proberen aan te tonen dat zo’n rapport niet aan deze vereisten voldoet of dat de beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk. [4]
6. De verzekeringsarts heeft [eiseres] gezien op het spreekuur en dossierstudie verricht. Naar aanleiding van de door [eiseres] ingediende bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medische oordeel van de verzekeringsarts getoetst aan de hand van dossierstudie, telefonisch contact met [eiseres] en informatie van de huisarts. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen reden te oordelen dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is verricht.
7. In wat [eiseres] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van [eiseres] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bekend met de klachten van [eiseres] en aan de hand van deze klachten zijn ook beperkingen opgenomen ten aanzien van emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten, sociaal functioneren in arbeid, dynamisch handelen in arbeid, trillingsbelasting en werktijden. Ook is [eiseres] beperkt geacht wat betreft staan, geknield of gehurkt actief zijn, traplopen en lopen tijdens het werk. Voor wat betreft het vasthouden van de aandacht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien een beperking aan te nemen. Hij omschrijft daarbij dat de verzekeringsarts bij zijn onderzoek geen bijzonderheden heeft waargenomen over de aandacht, concentratie en andere cognitieve functies van [eiseres] . Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd waarom er geen verdergaande urenbeperking dan 4 uur aan de orde is. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd waarom een verdergaande urenbeperking (of andere beperkingen) aangenomen had(den) moeten worden. Daarbij merkt de rechtbank op dat [eiseres] haar standpunt niet met medisch objectieve informatie heeft onderbouwd. De rechtbank wil wel van [eiseres] aannemen dat zij haar klachten ernstiger beleeft, maar die beleving is niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang. Tot slot stelt de rechtbank daarbij vast dat er geen sprake was van behandeling bij Punt P op de datum in geding. De urenbeperking die de verzekeringsarts heeft aangenomen en is onderschreven door de verzekeringsarts in bezwaar en beroep is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep passend bij een ernstige stoornis. In wat [eiseres] heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen reden om te oordelen dat zij meer beperkt moet worden geacht - bijvoorbeeld in het aantal uren dat zij kan werken - op de datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
8. De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, geen grond voor het oordeel dat de nieuwe geduide functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor [eiseres] en ontoereikend zijn gemotiveerd. Waar er sprake was van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de functies alsnog voor [eiseres] geschikt zijn. Er is geen reden om aan te nemen dat de functie huishoudelijke hulp (SBC code 372060) de belastbaarheid van [eiseres] te boven gaat, zoals [eiseres] op de zitting heeft betoogd. De oppervlakkige conversaties die [eiseres] in die functie met anderen aan heeft te gaan, passen binnen de beperkingen zoals die zijn omschreven in de FML. Dat het om verdergaande confrontaties zal gaan, die kunnen leiden tot conflictueuze situaties, blijkt niet uit de functieomschrijving en acht de rechtbank op zichzelf niet aannemelijk. Daarmee berust de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit op goede gronden.
Conclusie
9
.Het Uwv heeft de WIA-uitkering terecht toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,24%. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding voor het door [eiseres] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
2.Wet werk en inkomen uit arbeidsvermogen.
3.Wet arbeid en zorg.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.