ECLI:NL:RBAMS:2021:3215

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5274
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële bijdrage NOvA en ontvankelijkheid bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een advocaat te Amsterdam, en de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). Eiseres was ingedeeld in categorie 1 en had een jaarbijdrage van € 869,- opgelegd gekregen. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de raad verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank diende te beoordelen of het bezwaar van eiseres ontvankelijk was, gezien de omstandigheden rondom de bekendmaking van het primaire besluit. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt, waardoor het bezwaar tijdig was ingediend.

Eiseres stelde dat zij door persoonlijke omstandigheden niet in staat was om een schrappingsverzoek in te dienen en vond het onredelijk dat de bijdrage werd gevorderd. De rechtbank oordeelde echter dat de wetgeving duidelijk was en dat eiseres, die op 1 januari 2019 op het tableau stond ingeschreven, de volledige bijdrage verschuldigd was. De rechtbank vond dat de gevolgen van de bijdrage voor eiseres niet onevenredig waren in verhouding tot het doel van de bijdrage, die bedoeld was ter dekking van de kosten van de balie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/5274

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

en

algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E. Veenboer).

Procesverloop

Met een beschikking van 22 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres ingedeeld in categorie 1 en de jaarbijdrage vastgesteld op € 869,-.
Met het besluit van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 30 maart 2020. In verband met de uitbraak van het coronavirus is deze zitting vervallen. Partijen hebben vervolgens niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn aangegeven dat zij alsnog op een zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek daarna gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stond op 1 januari 2019 ingeschreven als advocaat op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres de financiële bijdrage voor 2019 opgelegd op grond van artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet. Eiseres is ingedeeld in categorie 1. Op 23 april 2019 heeft eiseres zich als advocaat uitgeschreven van het tableau en op dezelfde dag is ook gevolg gegeven aan dit verzoek.
3. Eiseres heeft met een e-mail van 23 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid bezwaar
4. De rechtbank dient allereerst - ambtshalve - te beoordelen of verweerder het bezwaar van eiseres terecht ontvankelijk heeft geacht. Voor de beantwoording van de vraag of het bezwaar tijdig is ingediend, dient eerst te worden vastgesteld of en wanneer het primaire besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
5. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit naar het zakelijke e-mailadres van eiseres is verstuurd. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder vervolgens een automatisch antwoord heeft ontvangen, waaruit volgt dat eiseres niet meer werkzaam is bij haar voormalige werkgever. Hieruit volgt dat het verweerder bekend was dat eiseres op dat
e-mailadres niet meer bereikbaar was. Dit betekent dat het primaire besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
6. Naar aanleiding van het ontvangen afwezigheidsbericht, heeft verweerder contact opgenomen met de voormalig werkgever van eiseres. Desgevraagd kreeg verweerder het privé e-mailadres van eiseres. Vervolgens is het primaire besluit op 4 februari 2019 verzonden naar het privé e-mailadres van eiseres. Eiseres had echter niet vooraf expliciet of impliciet kenbaar gemaakt via die weg bereikbaar te zijn. Niet is gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan verweerder mocht menen dat eiseres duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij op dit e-mailadres bereikbaar was. Dit betekent dat het primaire besluit op 4 februari 2019 ook niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
7. Op 18 juni 2019 heeft verweerder het primaire besluit (nogmaals) naar het privé
e-mailadres van eiseres verstuurd dat bij het verzoek van eiseres tot uitschrijving van het tableau vermeld stond. Door op 23 juli 2019 bezwaar te maken, heeft eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht ontvankelijk heeft geacht.
Verschuldigdheid financiële bijdrage
8. In geschil is of verweerder terecht voor eiseres voor het jaar 2019 een financiële bijdrage heeft vastgesteld.
9. Vanwege persoonlijke omstandigheden realiseerde eiseres zich niet dat zij bij verweerder een schrappingsverzoek moest indienen. Eiseres acht het niet redelijk dat verweerder de bijdrage van haar vordert. Eiseres stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat daarom voor haar een uitzondering moet worden gemaakt. Zij heeft in 2019 namelijk slechts ingeschreven gestaan op het tableau, waardoor verweerder geen kosten voor haar heeft gemaakt. Ook had zij op dat moment een beperkt inkomen als gevolg van haar arbeidsongeschiktheid, waardoor volgens eiseres aan haar een lagere financiële bijdrage opgelegd had moet worden.
10. Op grond van artikel 2.26 van de Verordening op de advocatuur is de advocaat die op 1 januari van enig jaar op het tableau staat ingeschreven, voor dat jaar de financiële bijdrage ten volle verschuldigd ter dekking van de door de Nederlandse orde van advocaten te maken kosten, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet.
11. Vast staat dat eiseres per 1 januari 2019 stond ingeschreven. Gelet op bovenstaande dwingendrechtelijk bepaling was eiseres de voor dat jaar vastgestelde financiële bijdrage ten volle verschuldigd. Niet in geschil is dat eiseres, gelet op haar inkomen, terecht is ingedeeld in categorie 1. De relevante bepalingen bieden voor verweerder geen ruimte om af te wijken van het jaarbedrag in de situatie van eiseres, dan wel voor het maken van een belangenafweging.
12. De rechtbank ziet dat de verschuldigdheid van de gehele jaarbijdrage ongunstig voor eiseres uitpakt en onbevredigend aanvoelt, in die zin dat zij voor het hele jaar moet betalen, terwijl zij formeel vier maanden als advocaat was ingeschreven en feitelijk het hele jaar niet als advocaat heeft gewerkt. De rechtbank ziet hierin echter geen reden om aan te nemen dat de gevolgen zodanig onevenredig voor haar uitpakken dat de gevolgen niet meer in verhouding staan tot het doel van de bijdrage. De rechtbank volgt hierin het standpunt van verweerder dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het doorgeven van wijzigingen. [1] De omstandigheid dat haar voormalig werkgever haar dit eerder uit handen nam, doet niet af aan de verplichting van eiseres om relevante wijzigingen zelf aan verweerder door te geven. Eiseres heeft niet met stukken aangetoond dat zij niet in staat was om haar schrapping voor 1 januari 2019 door te geven op ‘Mijn Orde’. Wat betreft het doel van de bijdrage, heeft verweerder er in het verweerschrift terecht op gewezen dat de bijdrage dient ter dekking van de kosten van de gehele balie en ter behartiging van de belangen daarvan en niet zozeer ter dekking van de kosten van de praktijkuitoefening door een individuele advocaat of ter behartiging van diens individuele belangen. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de enkele verwijzing van eiseres naar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te algemeen van aard is om af te kunnen doen aan het bestreden besluit.
13. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Voor een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Boerlage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie www.advocatenorde.nl/mijn-orde.